'Van scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met zeventiende-eeuwse reisteksten'
(1990)–Marijke Barend-van Haeften– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Van scheepsjournaal tot reisverhaal: een kennismaking met zeventiende-eeuwse reistekstenMarijke Barend-van Haeften Ga naar voetnoot*De zeventiende eeuw heeft een rijke oogst van scheepsjournaals en andere reisteksten opgeleverd. Er bestaat echter een aanzienlijke verwarring over de benamingen van de diverse typen teksten. In het volgende overzichtsartikel wordt aan de hand van de historische ontstaanssituatie wat orde geschapen in het systeem van tekstsoorten.
Bij de beschrijving die Rob Nieuwenhuys geeft van geschriften die in de tijd van de ‘Loffelijcke Compagnie’ verschenen, staat hij uiteraard vrij uitgebreid stil bij de journalen en beschrijvingen van reizen naar de Oost. Jaarlijks zeilden, volgens hem, in de zeventiende en achttiende eeuw zo'n dertig schepen uit en op elke reis werd op elk schip een journaal bijgehouden. Als men bedenkt dat daarop door drukkers een ware jacht werd ondernomen, kan men zich enigszins een indruk vormen van de stroom van boeken en boekjes die loskwam. Weliswaar stelt G. Schilder het aantal van dertig reizen per jaar een beetje bij, door te berekenen dat tussen 1602 en 1699 1755 reizen tussen Holland en Batavia werden ondernomen, hetgeen neerkomt op een gemiddelde van nog geen twintig per jaar, toch kunnen we ons goed voorstellen hoeveel journalen gedurende die heen- en terugreizen moeten zijn gemaakt. Bovendien kon aan boord soms door meerdere personen, uit hoofde van verschillende functies, een journaal worden bijgehouden. Op basis van deze journalen of van verhalen die eraan waren ontleend, verscheen gedurende de zeventiende eeuw een grote stroom reisteksten. Veel literaire pretentie wordt de journalen en reisbeschrijvingen doorgaans niet toegedacht. Desondanks komen ze in letterkundige overzichten aan de orde. Cd. Busken Huet vestigde er als eerste de aandacht op en oordeelde het nodig ze als een onderdeel der nationale letteren te beschouwen. Weliswaar werden ze niet geschreven om stijlproeven te leveren maar om de algemene kennis met nieuwe zaken aan te vullen en behoorden hun schrijvers niet tot de ‘stelselmatige humanisten’, de mannen van de studeerkamer, maar ze voor te stellen als te eenvoudige mensen, als ‘pikbroeken’ zonder ontwikkeling gaat ook niet aan. Allen kwamen, volgens Huet, voort uit de toenmalige inrichtingen voor lager en middelbaar onderwijs. Ze bleven echter niet achter hun schrijftafel zitten, maar trokken naar onbekende streken en stelden het publiek eigenhandig van hun avonturen en de wonderen die ze zagen op de hoogte. De reisjournalen die zij schreven, vormden met het Hollands van de Staten-Bijbel de Nederlandse volkstaal van hun tijd, aldus Huet. Na Huet trok ook G. Kalff de journalen en reisbeschrijvingen binnen de kring van de letterkunde. Sindsdien is men om uiteenlopende redenen gewoon er een plaatsje in de literatuurgeschiedenissen voor in te ruimen. Nieuwenhuys benadrukt dat reisteksten in hun tijd een functie als ontspanningslectuur hadden en betoogt dat ook in de zeventiende eeuw bij het lezerspubliek kwaliteitsnormen golden, omdat niet alle reisboeken even populair waren. Het was, volgens hem, niet zo dat teksten met de spannendste avonturen het meest gelezen werden. De populariteit van het journaal van Bontekoe bijvoorbeeld, schrijft hij toe aan een literair criterium, te weten de wijze van vertellen, ook al verklaart dat niet de populariteit van het gehele genre. De teksten moeten in het algemeen een behoefte aan informatie bij het publiek, dat het onbekende wilde leren kennen, hebben bevredigd. | |
DefiniëringsproblemenIn de meeste letterkundige lexica wordt aandacht besteed aan reisteksten. Bij nadere bestudering daarvan valt de chaos op die in die lexica, net als in de literatuurgeschiedenissen, heerst ten aanzien van de terminologie en de definiëring van dat type teksten. Termen als reisverslag, reisbeschrijving, reisjournaal, reisroman, | |
[pagina 223]
| |
Titelpagina van de Ongeluckige Voyagie van de
Batavia onder commandeur Pelsaert
reisverhaal en reisliteratuur worden deels door elkaar gebruikt of niet scherp afgebakend, omdat een helder benoemingscriterium ontbreekt. Een punt als werkelijkheidsbeschrijving of fictionaliteit is enerzijds verantwoordelijk voor die problemen, terwijl het aan de andere kant moeilijk valt uit te maken of een tekst tot een literair subgenre behoort. De meeste lexica lijken elkaar na te schrijven. Telkens worden als voorbeelden van Nederlandse reisteksten de Itinerario van Jan Huygen van Linschoten, De reis om de wereld van Olivier van Noort en de populaire reizen van schipper Bontekoe vermeld, nu eens als journaal dan weer als reisbeschrijving aangeduid. Ik wil wat meer duidelijkheid geven ten aanzien van termen als (scheeps)journaal, reisbeschrijving, en reisverhaal. Daartoe is het zinvol terug te gaan naar de historische ontstaanssituatie. De journalen die vanaf het eind van de zestiende eeuw in Nederland werden gedrukt, waren veelal gebaseerd op scheepsjournalen die aan boord werden bijgehouden. Waarschijnlijk was het journaal houden aan boord aan het eind van de zestiende eeuw nog een tamelijk nieuw gebruik, maar bij de schepen der VOC werd het al snel een normale dagelijkse bezigheid. Op elke reis werd niet alleen door de schipper, maar ook door de stuurlieden een dagregister bijgehouden. Op de reizen van en naar Azië gebeurde dat, sinds ongeveer 1650, volgens een vast patroon. De schepen kregen daartoe vier ‘gelijndte’ journaalboeken mee, die van een voorbedrukte kolomindeling waren voorzien. De kolommen op de linkerpagina waren gereserveerd voor gegevens als datum, koers, afgelegde afstand, gegiste breedte en lengte, bevonden breedte, variatie van het kompas, weersgesteldheid, richting en kracht van de wind, op de rechterpagina konden bijzondere opmerkingen worden genoteerd. Ieder naar Azië vertrekkend schip kreeg vier exemplaren mee. Op de interaziatische route gebruikte men een journaalboek zonder kolomindeling, hetgeen meer variatie in het soort van gegevens en de manier waarop die te boek werden gesteld veroorzaakte, dan in de lange reeks journalen van reizen van het vaderland naar Azië en omgekeerd. In vergelijking met journalen geven reisbeschrijvingen over het algemeen minder nautische bijzonderheden en besteden ze meer aandacht aan avontuurlijke of ongewone gebeurtenissen. Vanaf het eind van de zeventiende eeuw tenslotte verschenen, ook in Nederland, imaginaire reisverhalen. P.J. Buijnsters omschrijft ze als volgt: ‘Een imaginair reisverhaal is een reisverhaal dat, ook wanneer het de schijn wekt reële handelingen of gebeurtenissen te beschrijven, toch qua intentie verder reikt, waarbij het de auteur uiteindelijk meer te doen is om dit ideële plan dan om het feitelijk gebeuren.’ | |
JournalenGedrukte journalen lijken enerzijds, net als handgeschrevene, qua vorm en inhoud sterk te worden bepaald door de VOC-voorschriften en de behoefte aan praktisch bruikbare of onbekende informatie, die door het publiek kennelijk ook werd gewaardeerd. Zo kregen ze een soort genrematige overeenkomst, die aanvankelijk niet uit door de literaire traditie bepaalde voorschriften voortkwam, maar uit de VOC-praktijk van alledag. Daarbij maakt het uiteraard uit wat de functie van degene was, die het journaal bijhield, en wat voor instructies hij kreeg. Een schipper of stuurman geeft andere gegevens dan een koopman. Niet alleen de schipper, de stuurman of een koopman hield een journaal bij. Boekhouders bijvoorbeeld moesten aantekenen wat in het schip werd geladen en wat voor goederen het schip verlieten, terwijl ze ook de scheepssoldijboeken bijhielden, waarin sterfgevallen werden genoteerd en waarin werd aangetekend wanneer iemand op een ander schip overging en wat ieders debet en credit was. Vanaf 1695 werden de scheepschirurgijns er door de Heren XVII aan herinnerd dat ze al van oudsher verplicht waren in een journaal aan te tekenen welke ziektes op een schip heersten, welke middelen daartegen waren aangewend en wat de uitwerking daarvan was. Tevens moest worden genoteerd wie ernstig ziek was en wie overleed. In het VOC-archief te Den Haag wordt een relatief groot aantal chirurgijnsjournalen bewaard, die vanaf 1695 kennelijk als gevolg van de aanmaning van genoemd voorschrift werden bijgehouden. Ook mensen die daartoe ambtshalve niet waren | |
[pagina 224]
| |
verplicht, hielden soms een journaal bij, waarin ze niet als in een scheepsjournaal maar in dagboekvorm noteerden welke zaken hun dagelijks opvielen. Ook zulke journalen, die niet zozeer of slechts gedeeltelijk aan bepaalde inhoudelijke voorschriften van overheidswege moesten voldoen, geschreven door ziekentroosters, chirurgijns of andere VOC-dienaren, verschenen in druk. Daarnaast dient de rol die bewerkers speelden in het kopijklaar maken van de tekst en het aanpassen ervan aan de wensen van de uitgever en de smaak van het publiek, niet te worden uitgevlakt. Titelpagina van het journaal van Bontekoe
Het populaire Journael ofte Gedenckwaerdige beschrijvinghe van de Oost-Indische Reise van Willem IJsbrantsz. Bontekoe van Hoorn, dat het verloop van de reizen die schipper Bontekoe tussen 1618 en 1625 maakte, verhaalt, kwam pas in 1646 bij Ian Iansz. Deutel te Hoorn op de markt. Het boek behandelt in feite drie reizen die schipper Bontekoe maakte. De eerste daarvan is de avontuurlijke heenreis van eind december 1618 tot januari 1620, waarbij de Nieu-Hoorn in de lucht vloog en waarvan uiteraard geen geschreven journaal bewaard is gebleven. Van de andere twee episodes, een reis naar de wateren van China en van de thuisreis van februari tot november 1625 bestaan wel handgeschreven journalen. L. Koelmans maakte aannemelijk dat het hier niet om autografen van Bontekoe gaat maar dat we met afschriften te maken hebben. De gedrukte tekst wijkt belangrijk af van de scheepsjournalen. Wat betreft vergelijking tussen journaal en druk van de China-reis concludeert G.J. Hoogewerff dat het geschreven dagverhaal als grondslag voor de druk heeft dienst gedaan. Berichten over koers, peilingen, windrichting et cetera werden ingekort of weggelaten, voorvallen die de lezer meer konden interesseren werden breder uitgemeten, waarmee de gedrukte tekst dus duidelijk aan het publiek werd aangepast. En ook de gedrukte tekst van de thuisreis is levendiger en aanschouwelijker gemaakt, terwijl deze tevens werd aangevuld met bijzonderheden die in het handschrift niet voorkomen. Wat betreft de data was de gedrukte tekst onzorgvuldig en kennelijk onjuist. Het gaat er in dit boek al lang niet meer om, zoals dat bij sommige vroeggedrukte journalen soms wel het geval was, geschikte vaarroutes te geven of nieuwe informatie voor kooplieden te verschaffen. Eerder lijkt de bewerker van de tekst middels spannende avonturen het publiek voor ogen te willen houden dat alleen God in benarde situaties uitkomst kan bieden en geeft hij dus impliciet de les dat het op een godvruchtige levenshouding aankomt. Die les kan de lezer ook halen uit de verschillende lofdichten voor de eigenlijke tekst, en uit de voorrede. Ook de bewerker van de Ongeluckige Voyagie, van 't Schip Batavia, nae de Oost-Indien … Uytgevaren onder den E. Françoys Pelsert (1647) heeft de beschikking gehad over een scheepsjournaal. Op de eerste pagina wordt de tekst aangeduid als een journaal en historisch verhaal van de ongelukkige reis. Het journaaldeel geeft bijna van dag tot dag gegevens op de manier van een scheepsjournaal. De bewerker heeft de dagelijkse scheepszaken tussen Texel en het moment waarop de Batavia in 1629 voor de kust van Australië op de klippen liep weggelaten. Vanaf p. 16 volgt het historisch verhaal, dat de bewerker niet in geschreven journaalvorm tot zijn beschikking had. Hij richtte zich daarom eerst midden in de tekst onder de kop ‘Tot den leser’ tot het lezerspubliek, met het verzoek aan een ieder die van dat verhaal dagaantekeningen bezit, ze aan de uitgever toe te sturen ten behoeve van een tweede druk. Daarna wordt de spectaculaire geschiedenis opgedist van de ongeveer 180 mensen die na de stranding van de Batavia op diverse eilandjes op de klippen achterbleven. Daar wachtten ze hun redding af, elkaar ondertussen voor een groot deel uitmoordend. Uiteindelijk raakten ze opgesplitst in twee groepen van ieder circa 45 mensen en bedreigde de partij die tevoren ook al een muiterij had beraamd en die een aantal van de vrouwen dwong tot ontucht, de overigen. Op pagina 22-23 wordt onder de tussenkop ‘Vervolgh van de Voyagie’ de vertellijn van degenen die de reis onder commandeur Pelsaert naar Batavia voortzetten weer opgenomen en wordt daarvan als in een journaal verslag gedaan. In het Algemeen Rijksarchief te Den Haag bevindt zich een door Pelsaert in de eerste persoon geschreven journaal dat de gebeurtenissen na de stranding weergeeft. | |
[pagina 225]
| |
Op dit journaal heeft de bewerker, die het relaas in de derde persoon vertelt en spreekt over commandeur Pelsaert, zich grotendeels gebaseerd. Dat kan verklaren waarom de gang van zaken tussen Texel en de stranding slechts globaal is weergegeven. Die episode wordt immers in het journaal niet behandeld, wellicht omdat dat journaal bij de stranding verloren is gegaan of opzettelijk werden vernietigd door diegenen die op de heenreis al een plan tot muiterij hadden beraamd en een vrouw hadden lastiggevallen en die dat niet zwart op wit bewaard wilden zien. Reisteksten lagen kennelijk goed in de markt. De vele drukken en vertalingen van het journaal van Bontekoe - voor 1800 werd het minstens zeventig keer uitgegeven - zijn daar een bekend voorbeeld van. In het midden van de zeventiende eeuw verscheen een inmiddels beroemde verzamelbundel als Begin en Voortgang vande Vereenigde Neederlandsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie. Deze bundel, die anoniem werd gepubliceerd, bleek bijeengebracht door Isaac Commelin. Van 1644 tot 1646 verschenen van deze bundel, die uit meer dan twintig journalen bestond, drie edities. | |
ReisbeschrijvingenOok veel beschrijvingen van werkelijk gereisde reizen, die niet alle feitelijkheden van dag tot dag op een rij zetten en die niet vast op een scheepsjournaal zijn geënt, zagen het licht. De auteurs van deze reisbeschrijvingen bleven niet anoniem en zijn meer in de tekst aanwezig, dan in de meeste afstandelijk geschreven en zakelijke journalen. Een enkele keer spreekt de schrijver in zijn tekst de lezer rechtstreeks aan. Reisbeschrijvingen schetsen in wat grotere lijn de reis en gaan soms uitgebreid in op een - tijdelijk - verblijf van de auteur in de Oost. Spectaculaire avonturen worden er vaak omstandig in belicht. Verder bieden ze de lezer af en toe een stads-, streek- of landbeschrijving of weiden ze uit over vreemde volken, godsdiensten, zeden en gewoonten. Veelal werden ze achteraf geschreven en expliciet met de term reisbeschrijving aangeduid en ontbreekt de genreaanduiding journaal. Een beroemd voorbeeld is de reisbeschrijving van Van Linschoten. Zijn werk diende een meerledig doel. In de eerste plaats probeerde hij zijn landgenoten ervan te overtuigen dat de Portugezen niet langer de oppermachtige alleenheersers in de Oost waren, maar dat hun imperium wel degelijk aangetast kon worden en dat Nederland zich sterk moest maken voor de vaart op de Oost, in het bijzonder op Java. Nog voor in 1596 zijn Itinerario van de pers kwam, waaraan hij van 1592 tot 1594 al moet hebben gewerkt en bij de voorbereiding waarvan hij steun had gekregen van de geleerde stadsgeneesheer van Enkhuizen Bernardus Paludanus, was het Reys-Gheschrift van de Navigatiën der Portugaloysers in 1595 verschenen. Deze zeemansgids vol zeilaanwijzingen voor de route oostwaarts, die Van Linschoten grotendeels ontleende aan Portugese en Spaanse bronnen, werd in manuscriptvorm meegegeven aan Houtman cum suis op de Eerste Schipvaert (1595-1597), de eerste zelfstandige Nederlandse expeditie naar de Oost. Jan Huygen van Linschoten
De Itinerario zelf bevat de beschrijving van de reis die Van Linschoten in dienst der Portugezen naar Goa maakte. Daarheen was hij in 1583, waarschijnlijk als boekhouder of klerk, in het gevolg van de nieuw benoemde Portugese aartsbisschop vertrokken en daar zou hij tot eind 1588 verblijven. In 1592 keerde Van Linschoten bij zijn familie in Enkhuizen terug. Het boek geeft naast de eigenlijke beschrijving van de reis veel informatie over zaken die Van Linschoten onderweg opvielen. De tekst in de kostbare uitgave in folioformaat werd, zoals dat bij wel meer wetenschappelijke werken uit die tijd gebeurde, afgedrukt in twee kolommen per pagina. Het gotisch lettertype wordt onderbroken door romein, daar waar Paludanus een toelichting op de tekst verstrekte. Van Linschoten beschrijft uitvoerig koninkrijken, landen, eilanden, steden en Portugese vestigingen, de (Eur)Aziatische en Europese bevolking inclusief de heersende zeden en gewoonten, flora en fauna, en interessante produkten voor de handel. Zo dienden zijn geschriften niet alleen als een nauwkeurige zeemansgids, maar waren ze ook lezenswaardig voor kooplui en handelaars, terwijl geïnteresseerde lezers in het vaderland hun hart konden ophalen aan het lezen van veel wonderlijke en nieuwe zaken en spectaculaire gebeurtenissen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat deze ‘koloniale encyclopedie’, die in politiek, commercieel en zeevaartkundig opzicht interessante informatie bood en die in vele talen werd vertaald, lang als de autoriteit op het gebied van de vaderlandse reisbeschrijvingen gold. | |
[pagina 226]
| |
De meeste zeventiende-eeuwse reisteksten passen binnen de vertrouwde traditie van lering en vermaak. Daarvan getuigen niet alleen de talloze titelpagina's en voorwoorden, iemand als Petrus Rabus benadrukte herhaaldelijk het plezier dat hij, net als zijn geletterde tijdgenoten, beleefde aan het lezen van journalen en reisbeschrijvingen. Hij las ze echter niet alleen vanwege de ontspanning, maar ook vanuit de drang het onbekende te leren kennen. Bij zijn keuze van de samenvattingen voor zijn Boekzaal van Europe lette hij op waarheidsgetrouwheid, amusementswaarde en educatief karakter van de teksten. Vooral de geloofwaardigheid van schrijvers die zaken middels eigen waarneming beschreven, stond bij hem hoog in het vaandel. Graag ook beval hij zijn lezers werken aan over nog niet eerder beschreven gebieden of over China, waarvan de cultuur in zijn tijd bijzonder populair was. Kennelijk vond Rabus de Reisen en de Oost-Indise Spiegel (1701) van Nicolaas de Graaff interessant en/ of betrouwbaar genoeg om er een aantal pagina's in zijn Boekzaal aan te besteden. In zijn Tweemaandelijkse uittreksels vatte hij de inhoud van De Graaffs Reisen en de Oost-Indise Spiegel kort samen. In die Reisen geeft De Graaff een beschrijving van de in totaal zestien reizen die hij als chrirurgijn gedurende zijn leven (1619-1688) over de gehele aardbol maakte. Daaronder waren er maar liefst vijf richting de Oost. In de laatste reisbeschrijving komt een ‘nette, dog korte Beschryving van China’ voor, die voor een deel werd ontleend aan Joan Nieuhofs Het gezanstchap der Neerlandtsche Oost-Indische Compagnie, aan […] den […] keizer van China (1665). In het voorwoord van de postume druk schrijft uitgever Feyken Ryp dat De Graaff in een eenvoudige stijl niets dan wat hij met eigen ogen zag, of wat hem van geloofwaardige mensen werd verhaald, aantekende. Een dergelijk gegeven wordt in veel zeventiende-eeuwse journalen en reisbeschrijvingen in het voorwerk benadrukt. Vooralsnog dienen die voorwoorden dan ook als stereotiep te worden beschouwd en moet van geval tot geval worden onderzocht in hoeverre de mededeling dat de auteur in een eenvoudige stijl de werkelijkheid beschrijft, overeenstemt met de inhoud van de tekst. Gegraveerde titelpagina van de Reisen en de
Oost-Indise Spiegel van Nicolaas de Graaff
Over De Graaffs betrouwbaarheid valt in een bijzonder uitgebreid compilatiewerk van reisbeschrijvingen van reizigers van allerhande nationaliteiten iets te lezen. In het twaalfde deel, dat in 1755 verscheen en dat een deel van de Oost-Indise Spiegel samenvatte, wordt in een noot uiteengezet dat men van De Graaffs werk gebruik maakte. Dat deed men, volgens dezelfde noot, onder meer omdat De Graaff een man van goed oordeel is geweest en omdat zijn aantekeningen in Holland niet zijn tegengesproken. Dat het lezers en drukkers niet altijd ging om de actualiteitswaarde bewijst ook het feit dat in 1719 bij Jean Frederic Bernard, in zijn tijd een bekend verzamelaar en kritisch uitgever van reisbeschrijvingen die tegen ‘travel liars’ waarschuwde, een gewijzigde en vermeerderde Franse vertaling verscheen van De Graaffs vijf reizen naar de Oost en van de Oost-Indise Spiegel. Terwijl in 1742 bij Dirk Swart achter een anonieme Beschryving van Batavia, het verslag van de beklimming van de Tafelberg aan de Kaap die De Graaff in 1679 maakte en die hij in zijn vijftiende reis beschreef, werd opgenomen in het anonieme Beknopt Verhaal der vesting, stad en 't land van de Kaap Goede Hoop. De genoemde Beschryving van Batavia blijkt een bijgewerkte uitgave van de stadsbeschrijving van Batavia en de hekeling van het gedrag der vrouwen uit de Oost-Indise Spiegel van De Graaff te zijn, die in 1741 ook al bij Swart het licht had gezien. De Batavia-beschrijving had De Graaff op zijn beurt in bijna dezelfde bewoordingen, maar iets ingekort overgenomen uit de Zee en lantreize door verscheide gewesten van Oostindien van Joan Nieuhof, die in 1682 postuum was verschenen. | |
Imaginaire reisverhalenMenigmaal beschreef een ‘fire-side-traveller’ onbekende of verre streken, zoals de Rotterdamse bakker Gerrit van Spaan. Uit werken als de De gelukzoeker over zee, of d'Afrikaansche Wegwijzer (1694) en De Aziaansche Weg-wijzer (1695) komt op het eerste gezicht eerder een beeld over van een bereisd auteur, dan van een aan anderen ontlenende bakker achter een Rotterdamse schrijftafel. Maar Van Spaan maakte in het ‘Aan den | |
[pagina 227]
| |
lezer’ voor zijn Gelukzoeker geen geheim van het feit dat hij zijn tekst ‘uit verscheide Journalen by een gezet’ had. En op het eind van De Aziaansche Weg-wijzer verklaart hij dat hij ‘dezen Aziaanschen Wegwijzer by een gestanst had, uit Quellenburg, Wouter Schouten, Montanus, Matelief, Spilbergen, Van der Broek, Linschoten, Houtman, Herbert van Noort, Van Nek, Van der Hage, en andere Schrijvers, die in mijn bibliotheek ('k wil zeggen bakkery) staan’. Ook doken, net als al eerder, in werkelijk gereisde reizen verzonnen anekdotes op en verschenen vooral vanaf het begin van de achttiende eeuw de imaginaire reisverhalen in steeds grotere mate. Ze kunnen soms, zeker wanneer ze verwijzen naar bestaande streken, zo bedrieglijk veel op een authentiek reisverhaal lijken, dat ze door velen voor een waarheidsgetrouw verslag werden gehouden. Dat is volgens G. Atkinson en P. Adams vaak het geval geweest met een Franse tekst van Maximilien Misson (1707), waarvan de bewerkte Nederlandse vertaling in 1708 als De gevaarlyke en zeldzame reyzen van den heere François Leguat verscheen. I.H. van Eeghen probeerde onder meer op basis van archiefonderzoek aan te tonen dat de beschreven reis wel degelijk door Leguat is gemaakt, maar dat Missons pen het verhaal optekende. Deze Misson ontleende, zoals Atkinson reeds aantoonde, bijna alles in zijn tekst aan eerdere reisbeschrijvers maar vlocht bovendien filosofisch getinte beschouwingen in. Die beschouwingen zijn niet kenmerkend voor reisbeschrijvingen in het algemeen, maar wel voor Misson, een naar Engeland uitgeweken, strijdvaardig protestantse auteur. Als Leguat de reis inderdaad heeft gemaakt, dan zou De gevaarlyke en zeldzame reyzen van den heere François Leguat een overgang behelzen van reisbeschrijving naar imaginair reisverhaal. Wellicht in het raam van een echt ondernomen reis, maar in ieder geval grotendeels gebaseerd op ontleningen aan andere schrijvers, vlocht Misson zijn filosofische beschouwingen in. Atkinson en Adams rekenen de tekst tot het speciale type imaginaire reisverhalen, die qua vorm en inhoud voor een deel lijken op beschrijvingen van werkelijk gereisde reizen. Ze duiden ze aan als ‘Extraordinary Voyage’, met als onderscheidend kenmerk hun geografisch realisme. De verhalen bevatten, afgezien van de beschrijving van een bedrieglijk echt lijkende reis vol avonturen, een filosofische of utopische inhoud. Buijnsters schetst hoe in de achttiende eeuw de gefantaseerde reisverhalen bij het publiek in de smaak vielen omdat het gepresenteerde kader al bekend was middels de echte reisverhalen. Hij stelt dat beide genres vloeiend in elkaar overliepen. De auteur van een imaginair reisverhaal kon meer geven dan alleen verstrooiing of sensatie, en de combinatie van aantrekkelijk verhaal met een zinvolle inhoud verklaart volgens hem de gunstige ontvangst van het imaginaire reisverhaal door het lezerspubliek. Titelpagina van de gewijzigde Franse vertaling van De
Graaffs reizen naar de Oost en van de Oost-Indise Spiegel
| |
ConclusieKijken we naar de ontwikkeling die het genre van journaal, via reisbeschrijving naar imaginair reisverhaal doormaakte, dan kunnen we de volgende schets maken. Gedrukte journalen werden gebaseerd op geschreven scheepsjournalen. De inhoud van die journalen hing mede af van de functie die de schrijver aan boord vervulde. Schippers, stuurlieden, kooplui, chirurgijns, allen moesten in opdracht van de VOC hun eigen journaal bijhouden, terwijl dienaren ook in dagboekvorm een persoonlijk journaal konden schrijven. Wanneer die journalen vrij snel na thuiskomst van een reis werden gedrukt, kon van een ingrijpende bewerking uiteraard geen sprake zijn. De meeste journalen ondergingen echter wel degelijk een min of meer uitgebreide bewerking. Meestal gebeurde dat niet door degeen die het journaal onderweg had bijgehouden, maar door iemand in dienst van de uitgever, die de meest interessante dagen en gebeurtenissen selecteerde. Journalen geven in principe een verslag van de scheepsgebeurtenissen van dag tot dag, ook al is de gedrukte versie op dat punt vaak wat ingekort vergeleken met de geschreven versie en kon achteraf informatie uit andere bronnen worden ingevoegd. | |
[pagina 228]
| |
Gegraveerde titelpagina van de Nederlandse vertaling van
het imaginaire reisverhaal over de reizen van François Leguat
Wanneer de reis niet van dag tot dag wordt behandeld, maar in wat grotere streken wordt geschetst en wanneer de genreaanduiding journaal niet op de titelpagina, in het voorwerk of in de tekst zelf voorkomt, spreken we van een reisbeschrijving. De auteur is in zo'n tekst meestal wat duidelijker aanwezig, besteedt aandacht aan spectaculaire voorvallen en geeft soms een persoonlijk commentaar op de gebeurtenissen. Reisbeschrijvingen werden meestal achteraf geschreven en zijn vaak meer bewerkt voor het publiek dan journalen. Een imaginair reisverhaal ontleent z'n vorm aan journalen of reisbeschrijvingen, maar staat wat betreft inhoud op een ander, ideëler plan. Het verdient aanbeveling om de zeventiende- en achttiende-eeuwse journalen en reisbeschrijvingen niet gezamenlijk met de term reisverhaal te benoemen, maar ieder met hun eigen aanduiding als journaal of reisbeschrijving. De term reisverhaal kan beter gereserveerd blijven voor reisteksten waarin de literaire connotatie op het eerste plan staat, en waar referentialiteit en het feit of de reis waarheidsgetrouw wordt weergegeven geen onderscheidende rol speelt. Als verzamelnaam kan de term ‘reistekst’ worden gebruikt. | |
LiteratuuropgaveInformatie over reisteksten geeft Rob Nieuwenhuys in zijn Oost-Indische Spiegel. Amsterdam 1978, p. 18-43 en p. 582-585. Zie ook Cd. Busken Huet, Het land van Rembrand 4e dr. Haarlem 1912, Dl. II, 1e stuk. G. Schilder schreef over reizen naar de Oost en ‘Het cartografisch bedrijf van de VOC’ in De VOC in de kaart gekeken. Cartografie en navigatie van de Verenigde Oostindische Compagnie 1602-1799, 's-Gravenhage 1988, p. 17-45. De meeste informatie over geschreven scheepsjournalen ontleende ik aan C.A. Davids, Zeewezen en zeewetenschap, Amsterdam 1986, proefschrift Univ. van Leiden. G.J. Hoogewerf bezorgde de Journalen van de Gedenckwaerdige Reijsen van Willem IJsbrantsz. Bontekoe, 's-Gravenhage 1952, Werken Linschoten-Vereeniging 54. Over de kwestie autograaf of afschrift van Bontekoe schreef L. Koelmans ‘Bontekoe zelf’, in De Nieuwe Taalgids, 56 (1963), p. 153-158. C.C. Molewijk gaf een helaas naar eigen inzicht ingekorte bewerking in modern Nederlands van de Ongeluckige Voyagie in zijn boekje Pelsaerts journaal van de ongelukkige reis van het schip Batavia, Weesp 1989; zie daar voor meer literatuur. A. van der Moer belichtte het leven en werk van Van Linschoten en bewerkte een deel van diens Itinerario in modern Nederlands in Een zestiende-eeuwse Hollander in het Verre Oosten en het Hoge Noorden, 's-Gravenhage 1979; zie daar voor meer literatuur. De Reisen en de Oost-Indise Spiegel van Nicolaas de Graaff werden door J.C.M. Warnsinck uitgegeven als Reisen van Nicolaus de Graaff. Gedaan naar alle gewesten des Werelds. Beginnende 1639 tot 1687 incluis', 's-Gravenhage 1930, Werken Linschoten-Vereeniging 33. Voor meer informatie over De Graaff zie Marijke Barend, ‘In de Oost-Indise Spiegel van Nicolaus de Graaff’, in De zeventiende eeuw, 4 (1988) I, p. 51-69. Over imaginaire reisverhalen schreef J.P. Buijnsters. ‘Imaginaire reisverhalen in Nederland gedurende de 18e eeuw’, in Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw. Veertien verkenningen, Utrecht 1984, p. 7-35. P.G. Adams, Travelers and Travel liars, herdr. (1e dr. 1962) New York 1980, behandelt waarheid en fantasie in reisteksten; zie over reisteksten ook zijn studie Travel Literature and the Evolution of the Novel, Kentucky 1983. Over de tekst van Misson schreven G. Atkinson in The extraordinary Voyage in French Literature from 1700 to 1720, Paris 1922, en I.H. van Eeghen, ‘De reisbeschrijving van François Leguat’, in Het Boek 30 (1949-1951). Nieuwe Reeks, p. 227-246. |
|