Over Conserve. De eerste roman van Willem Frederik Hermans
(1988)–Kees de Bakker– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |||||||
R. Grüttemeier
| |||||||
[pagina 126]
| |||||||
Hermans' onmiskenbare poging tot poëticale zelfstilering, met als fundament Mandarijnen op zwavelzuur en Het sadistische universum uit 1964Ga naar eind6? Om te achterhalen of er op deze consensus iets valt af te dingen, zal ik de eerste roman van W.F. Hermans Conserve aan een nadere analyse onderwerpen. De kans een boek van Hermans te vinden dat ‘niet hetzelfde’ is, is immers groter naarmate dit boek in de tijd verder verwijderd ligt van de ‘kroon’ op Hermans' poëticale zelfstilering in 1964. Gaat men echter af op de bestaande interpretaties, dan sluit reeds deze roman klakkeloos aan bij de rest van Hermans oeuvre. Volgens J.J. Oversteegen loopt Conserve uit ‘waar alles op uitloopt bij Hermans, steeds weer: er is geen waarheid omtrent de wereld om ons heen.’Ga naar eind7 Tegelijkertijd wijst Oversteegen op een zekere spanning tussen deze boodschap en het feit dat de externe verteller boven het verhaal staat, waardoor ‘iets als een objektieve waarheid in het geding’ zou worden gebracht.Ga naar eind8 In de twee narratologische analyses van Ton Anbeek en Gerard Raat wordt deze tegenstelling echter opgeheven. Anbeek meent dat de boodschap van Conserve niet is ‘aan te tonen dat er geen waarheid bestaat, alleen: dat die waarheid voor elk individu afzonderlijk vrijwel onachterhaalbaar is’.Ga naar eind9 Gerard Raat leest Conserve als ‘kennistheoretische stellingname’ die neerkomt op ‘epistemologisch nihilisme’: ‘de werkelijkheid is immers principieel onkenbaar’.Ga naar eind10 In het vervolg wil ik laten zien dat dit oordeel over Conserve aan herziening toe is. Mijn betoog valt in drie delen uiteen. Om te beginnen zal ik proberen aan te tonen dat de wereld van Conserve niet onkenbaar is - eerst aan de hand van de roman zelf.Ga naar eind11 (1.) en daarna door de belangrijkste argumenten vóór de onkenbaarheidsstelling te bespreken. (2) Uiteindelijk zal ik een poging ondernemen te formuleren wat volgens de hier voorgestelde interpretatie de kern van Conserve vormt. (3) | |||||||
[pagina 127]
| |||||||
1. De ‘epistemologische mogelijkheden’ van de personages en de vertellerConserve wordt voornamelijk door een externe verteller verteld. Aan de ene kant is Conserve het verhaal van twee mormoonse zusters. Onitah en Isabel, en hun liefde voor Jerobeam, hun halfbroer. Jerobeam, die uiteindelijk hoogleraar in de antropologie in Salt Lake City zal worden, wijst Onitah af en kiest voor een verborgen relatie met Isabel. Het andere deel van het verhaal gaat over Ferdinand, een Nicaraguaan met een Indiaanse moeder en een blanke vader. Hij wordt eerst tot priester opgeleid maar eindigt als psychiater. Op het einde van de roman zijn de belangrijkste personages - met uitzondering van Isabel - gek geworden of worden voor gek gehouden:
Het verhaal stemt weinig hoopvol omtrent het menselijk geluk en wordt dus over het algemeen geïnterpreteerd als uiting van ‘epistemologisch nihilisme’. Maar is dat wel terecht? Het eerste wat opvalt is dat het in de roman mogelijk is op basis van ‘kennis’ juiste uitspraken over de wereld te doen. Nadat men Ferdinand op de hoogte heeft | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
gebracht van Onitahs geloof aan de Egyptische religie en haar liefde voor Jerobeam, concludeert hij met recht:, concludeert hij met recht: ‘Zij zal dan ook wel belangrijk gevonden hebben dat in Egypte de Pharao met zijn zusters trouwde’ (Conserve, 83). Jerobeam is erg tevreden dat hij in Trinitatis Hills in staat is de tekeningen van de patiënten te onderscheiden van wat hij als antropoloog ‘primitieve kunst’ noemt. Op die manier overtuigt hij zichzelf ervan dat hij nog steeds in staat is te denken (cf. Conserve, 167). Veel opvallender echter is het grote aantal situaties waarin personages op basis van rudimentaire informatie - intuïtief of rationeel - de juiste conclusies trekken. Zo raadt Jerobeam de gevoelens van Onitah: hij heeft de ‘dwaze hypothese’ dat zij van hem houdt al voordat Onitah haar liefde aan hem bekent (cf. Conserve, 64). Ferdinand vermoedt waarom Isabel van Onitah af wilde: misschien houdt ook Isabel van Jerobeam, ‘men kon nooit weten!’ (Conserve, 92) - ook dat vermoeden is juist. Het is verbazingwekkend hoe vaak Ferdinand het bij het juiste eind heeft. Hij neemt aan dat Isabel of Jerobeam de moeder van Isabel, Naomi, vergiftigd heeft (cf. Conserve, 139v.). Dat komt heel dicht bij wat de lezer moet denken, namelijk dat Isabel het gedaan heeft (cf. Conserve, 139v.) Ferdinand is zelfs in staat te raden wat Diego bij hem doet: Met eenig nadenken vond hij spoedig een aannemelijke veronderstelling hoe Diego de historie van Vera Dujardin weten kon: hoogstwaarschijnlijk van Page. [...] Diego was natuurlijk in een of ander zaakje van Page betrokken geweest. Misschien was hij het nog wel en was hij bij hem, Ferdinand, als het ware in pension (Conserve, 195). Deze ‘aannemelijke veronderstellingen’ blijken juist te zijn, zoals het laatste hoofdstuk van de roman leert (cf. Conserve, 229). Ook Isabel is in staat de felle verwijten te doorzien van Naomi aan haar, na het verwijderen van Onitah: haar moeder wil bij Isabel ko- | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
men wonen en slaagt uiteindelijk ook in haar opzet (cf. Conserve, 120). Natuurlijk zijn niet alle vermoedens en conclusies waarvan de lezer van Conserve op de hoogte wordt gesteld juist: neem bijvoorbeeld Onitah die gelijk heeft als ze denkt dat Isabel haar haat (cf. Conserve, 88 en 106), maar ongelijk als ze hetzelfde ook van Jerobeam denkt (ibid.). Maar het grote aantal ‘aannemelijke veronderstellingen’ met betrekking tot centrale problemen die juist blijken - kleine details nog daargelaten - maakt het moeilijk te geloven dat we hier met een wereld te maken hebben die onkenbaar is. De plausibiliteit van de hier voorgelegde interpretatie wordt vergroot door het feit dat er in de roman een aantal geslaagde gesprekken over belangrijke kwesties plaatsvinden. Als de personages niet kunnen raden wat er aan de hand is, kunnen ze daar soms wel op een verhelderende manier over praten. Jerobeam bijvoorbeeld probeert tegenover Onitah ‘zijn intiemste gedachten’ over zijn studieplannen en zijn visie op de wereld onder woorden te brengen (cf. Conserve, 40). Onitah heeft het gevoel aan wie Jerobeam dit soort dingen vertelt en ze begrijpt dat ook Jerobeam zich eenzaam en onbegrepen voelt: ‘Dat ook zij hem niet begreep, daar maakte zij zich niet ongerust over.’ (cf. Conserve, 41) Weer zou men dus kunnen concluderen dat dit weliswaar geen wereld van de perfect verlopende communicatie is, maar dat het ook wel mogelijk is elkaar tot op zekere hoogte te begrijpen. Het is dan ook vreemd dat Ton Anbeek ‘het misverstand’ het centrale idee van Conserve noemt - net zoals bij De donkere kamer van DamoklesGa naar eind12. In het hierboven geciteerde geval ziet Onitah blijkbaar zelfs de grenzen van haar begrijpen - in ieder geval is er geen sprake van een misverstand. Dat geldt ook voor Onitahs bekentenis van haar liefde voor Jerobeam (cf. Conserve, 64) en voor het lange gesprek tussen Jerobeam en Isabel, waarbij zich het ijzeren hek van Trinitatis Hills tus- | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
sen beiden bevindt (cf. Conserve dat zij de enige is, 208-216). Door dit gesprek komt Jerobeam te weten dat Ferdinand achter zijn opsluiting in de kliniek zat. Bovendien zijn Jerobeam en Isabel in hun conversatie ‘eerlijk’ tegen elkaar en begrijpen elkaar soms zelfs zonder woorden, bijvoorbeeld wanneer Jerobeam respecteert dat Isabel niet wil praten over de mislukte mummificatie van Onitah door Ferdinand, waar van Jerobeam niets weet. Een laatste argument levert de externe of auctoriale verteller zelf. Diens positie wordt door Anbeek ‘godgelijk’ genoemdGa naar eind13 en door Oversteegen met ‘objektieve waarheid’ in verband gebracht.Ga naar eind14 Uiteindelijk zou het in de roman echter erom gaan de lezer tot het inzicht te brengen dat de wereld onkenbaar zou zijn. Deze reeds door Oversteegen gesignaleerde tegenspraak verdwijnt in de hier voorgelegde interpretatie: de wereld van Conserve is niet onkenbaar, en al helemaal niet voor de verteller. Om maar een enkel voorbeeld te geven: wanneer Jerobeam uiteindelijk in Salt Lake City gaat studeren en niet in Cambridge, zoals hij oorspronkelijk had gepland, denkt Onitah vaak ‘“Mijn schuld,” en Isabel: “De mijne”’ (Conserve, 71) De achtergrond is dat Onitah in haar voornemen is geslaagd dat Jerobeam de beurs voor Cambridge niet zou krijgen en dat Isabel ondertussen een affaire met hem is begonnen. Beide gedachten zijn dus gedeeltelijk juist en alleen verkeerd voorzover ze verabsoluteerd worden. Maar vooral: het is de verteller die de lezer door middel van de fictieve dialoog tot deze conclusie brengt en niet tot die dat de wereld onkenbaar is. Ook de pogingen in de roman om bestaande idealiseringen of voor oordelen te ondermijnen en de wetenschappelijke en medische wereld te bekritiseren passen in deze interpretatie. Waarom zou men überhaupt de moeite nemen dergelijke praktijken aan de kaak te stellen als de wereld toch onkenbaar is en alle ideologieën verwisselbaar? In de eerste druk is deze ontmaskerende strekking reeds herkenbaar in het later weggelaten gedicht van Byron, waarmee de | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
roman begint. Het gaat daarom om ‘Damaetas’ uit Hours of Idleness (1807)Ga naar eind15. Wat op het eerste gezicht een lofzang op Damaetas' wreedheid en zijn ‘vicious joy’ lijkt, leidt zoals bij een Griekse tragedie naar een peripeteia: Ev'n still conflicting passions shake his soul,
And bid him drain the dregs of pleasure's bowl;
But, pall'd with vice, he breaks his former chain,
And, what was once his bliss, appears his bane.
Byron heeft vermoedelijk de naam en titel ‘Damaetas’ ontleend aan Theocritus' ‘Damoetas and Daphnis’, waarbij Byron de pastorale Damoetas in de tragische personificatie van slechtheid, Damaetas, verandert.Ga naar eind16 Een soortgelijke ontmaskering van een ‘pastorale idylle’ onderneemt ook Hermans in Conserve, wanneer hij de discipel van de pastoor, Ferdinand, sterk op Damaetas laat lijken. Wanneer Ferdinand bekent dat het ‘prettig’ is naar Jezus aan het kruis te kijken, dan is dar geen voorgevoel van Ferdinands op handen zijnde bekering, zoals de pastoor denkt, maar spreekt zijn ‘wreede Indiaansche, eventueel ook Spaansche bloed’ (cf. Conserve, 10). Het is dezelfde ‘wreedheid’ die Ferdinand doet verlangen Vera aan stukken te snijden, waarbij hij al kan genieten van de gedachte alleen. (cf. Conserve, 52, 189) Waar het Hermans hierbij vooral om te doen lijkt, is het ondermijnen van het idealiserende mensbeeld van de christelijke pastoor. De wereld is dus niet onkenbaar maar kan, ten minste gedeeltelijk en voor de lezer, van idealiseringen en vooroordelen worden ontdaan. Uiteindelijk wordt ook het misbruik van macht in de roman te sterk van een kritische lading voorzien om voor ‘epistemologisch nihilisme’ te kunnen doorgaan. Zo krijgt Jerobeam geen beurs van het Graham-fonds omdat de priester Van Dusen, ‘een belangrijk man op hoogeronderwijsgebied in Salt Lake City’, wel iets voor Onitah wil doen. Zijn bereidheid heeft er ten dele mee te maken dat hij | |||||||
[pagina 132]
| |||||||
Onitah aardig vindt, en bovendien wil hij bewonderd worden om zijn invloed, (cf. Conserve, 60v.) Andere voorbeelden voor misbruik van machtsposities zijn te vinden in verband met de psychiatrische kliniek, waar een telefoontje van een collega-psychiater blijkbaar voldoende is om Jerobeam te laten opsluiten (cf. Conserve, 205), waar brieven onderschept worden (cf. Conserve, 156) en waar de directeur trucjes toepast om indruk op zijn patiënten te maken (cf. Conserve, 236). | |||||||
2. De blinde plekken van de bestaande interpretatiesDe hier voorgestelde leeswijze van Conserve zou aan overtuigingskracht winnen als zij een confrontatie met de vigerende interpretaties doorstaat. Wat zijn de belangrijkste argumenten voor de opvatting dat in Conserve het ‘misverstand’ centraal staat en dat alle wereldbeschouwingen ‘in wezen’ hetzelfde zijn omdat de wereld onkenbaar is? Als ik het goed zie, zijn dat er twee: ten eerste dat incest met behulp van het mormoonse geloof te rechtvaardigen zou zijn en ten tweede dat alleen het getal bepaalt wie krankzinnig is. Ik zal deze twee argumenten na elkaar behandelen. Opgesloten in Trinitatis Hills betoogt Ferdinand in de laatste regels van de roman tegenover Jerobeam het volgende: Maar tegenover andere mormonen zou iedere mormoon het volkomen kunnen rechtvaardigen met zijn zuster te slapen. Het zou volkomen moreel zijn in hun oogen, geautoriseerd als het zou wezen door het onaantastbaar woord van Young. (Conserve, 240) Deze passage wordt over het algemeen geïnterpreteerd als ‘ontluisterende onthulling’ (Anbeek) die ‘alle voorbije gebeurtenissen helemaal zinloos maakt’ (Vermeiren) omdat ze op een ‘vergissing’ (Raat) zijn gebaseerdGa naar eind17. Onitah had zich, om de liefde voor haar halfbroer Jerobeam te rechtvaardigen, helemaal niet op de Egypti- | |||||||
[pagina 133]
| |||||||
sche godsdienst hoeven te inspireren. Ton Anbeek concludeert dan ook: Aan de basis van het hele verhaal ligt een onnodige, overbodige obsessieGa naar eind18. Allereerst moet worden opgemerkt dat een dergelijke opvatting vreemd is in die zin dat de interpreet het beter wil beweren dan het romanpersonage: wie zal beweren dat Emma Bovary helemaal geen overspel had hoeven te plegen omdat ze liefde ook thuis van haar ega had kunnen krijgen? Maar ook uit de roman zelf zijn argumenten te distilleren die doen twijfelen of de aangehaalde opvatting wel houdbaar is. Om te beginnen negeert de geschetste interpretatie dat het rechtvaardigen van Onitahs liefde voor haar halfbroer maar één aspect van haar Egypte-obsessie is. Haar interessse voor Egypte wordt gewekt door het plaatje ‘Anubis balsemt de doden’ (Conserve, 42 vv.) en de mormonen mummificeren niet. Op deze plek moet men dan ook op Onitahs gehechtheid aan haar eigen lichaam wijzen: ze bekijkt zichzelf regelmatig in de spiegel en vindt haar naakte lichaam ‘verrukkelijk mooi’ zodat ze zelfs vochtige ogen krijgt bij de gedachte dat Jerobeam haar naakt zou kunnen zien (cf. Conserve, 41) Daar komt bij dat Onitah zichzelf niet zou kunnen afficheren als de ‘enige’ die ‘de waarheid weet’ (cf. Conserve, 101), als ze het mormoonse geloof bleef aanhangen. Het mormoonse en het egyptische geloof zijn dus voor Onitah niet verwisselbaar, ook al had ze geweten wat Ferdinand weet. Ten tweede is het zo dat ook al zou Onitah proberen haar liefde tot Jerobeam met mormoonse argumenten te rechtvaardigen, dan nog zou dat in haar situatie tegenover de buitenwereld geen enkele verbetering met zich mee brengen. Haar (mormoonse) moeder Naomi ziet immers als vroeg ‘deze onbegrijpelijke tegennatuurlijkheid [...] zóó onvermijdelijk tot iets monsterlijks uitgroeien’ (Conser- | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
ve, 38), daarmee doelend op de liefde van Onitah voor Jerobeam. Ook Isabel en Jerobeam voelen zich gedwongen hun incestueuze verhouding angstvallig voor de hele buitenwereld - inclusief de mormonen en vooral Naomi - te verbergen. Want, zoals Ferdiand opmerkt: er verandert ‘wettig natuurlijk niet[s]’ door welke mormoonse redenering dan ook, zoals de mormonen ook al bij de polygamie moesten ervaren (Conserve, 21). En ten derde: gesteld dat Onitah met mormoonse argumenten haar liefde voor Jerobeam zou rechtvaardigen en daarmee erkenning in haar omgeving zou vinden, zelfs dan zou ze er weinig mee opschieten. Jerobeam kiest niet haar maar Isabel, die geen enkele rechtvaardiging voor de incest nodig heeft en alleen op haar verleidingskunsten vertrouwt. Dat Onitah van haar halfbroer Jerobeam houdt en die liefde ‘onbevredigd’ blijft (Conserve, 110) is Onitahs eigenlijke probleem, niet zozeer hoe ze die liefde ethisch of metafysisch zou kunnen ‘rechtvaardigen’. Al met al lijkt me de geschetste consensus van de interpretaties op dit punt het gevolg van een finalistische redenering die wist waar ze moest uitkomen: bij het misverstand en de onkenbaarheid. Vanuit de roman zelf bekeken valt moeilijk vol te houden dat aan ‘de basis van het hele verhaal een onnodige, overbodige obsessie’ zou liggen. Het tweede argument om Conserve homogeen te laten aansluiten bij de rest van het werk van Hermans wordt in vrijwel iedere studie aangehaald. Het is het volgende betoog van Onitah tegenover Ferdinand: Als van honderd menschen er vijf en negentig krankzinnig zijn, dan zijn niet zij krankzinnig, maar de vijf die het niet zijn. Als er op de heele wereld maar een mensch leefde dan zou niemand kunnen uitmaken of die krankzinnig was of niet. (Conserve, 84v.) Deze uitspraak wordt door alle interpreten doorgetrokken naar wat Michel Dupuis omschrijft als ‘gelijkwaardigheid van alle waarden- | |||||||
[pagina 135]
| |||||||
conventies’Ga naar eind19. De volgende interpretatie van Baudoin Yans kan waarschijnlijk representatief doorgaan: daar wereldbeelden, godsdienstige ideeëen e.d. met geen enkel verifiëeerbaar feit kunnen worden verbonden, bestaan er geen maatstaven om het ware (of het niet-krankzinnige) van het onware (het krankzinnige) te onderscheiden. [...] De ene levensbeschouwing kan dus door de andere worden vervangen, zodra er voldoende mensen zijn om die aan te hangen en hun ‘dogma’ aan anderen op te leggenGa naar eind20. Een dergelijke interpretatie klinkt plausibel, maar getuigt toch van een te grote gretigheid uit te komen bij het ‘epistemologisch nihilisme’ van Hermans. Onderweg worden namelijk nogal wat verschillen weggevaagd: ten eerste die tussen ‘krankzinnig’ en ‘waarheid’, en vervolgens die tussen ‘waarheid’ en ‘wereldbeschouwing’. Als er geen ‘objectieve’ maatstaven zijn om te bepalen wat ‘krankzinnig’ is, als er ook geen ‘objectieve’ maatstaven zijn om ‘waarheid’ te bepalen, dan betekent dat nog lang niet dat ‘de ene levensbeschouwing door de andere kan worden vervangen’. Het verschil zou hem bijvoorbeeld kunnen zitten in de keuze tussen een absolute en een relatieve waarheid, tussen dogma en twijfel - in 1943, ten tijde van het ontstaan van Conserve geen onbelangrijk verschil. Dat die opvatting ook door de abstracte auteur van de eerste druk van Conserve wordt gedeeld heb ik geprobeerd in het voorafgaande (1.) te laten zien. Kortom: wereldbeschouwingen hebben ook een inhoudelijke kant, die echter door Onitah wordt genegeerd: zij is van mening dat ‘krankzinnigheid iets is wat alleen door zijn zeldzaamheid wordt bepaald’ (Conserve, 84). Onder invloed van het dominerende beeld van Hermans in de literatuurbeschouwing volgen de genoemde interpreten haar hierin ten onrechte. Het paradoxale karakter van Onitahs uitspraak werd, vermoedelijk om de geschetste reden, niet eerder aan de orde gesteld. Om te kunnen betogen dat alleen de meerderheid bepaalt wat ‘krankzin- | |||||||
[pagina 136]
| |||||||
nig’ is, heeft Onitah datgene nodig waarvan zij het bestaan ontkent: absolute maatstaven. Hoe zou Onitah anders kunnen weten dat van honderd mensen vijfennegentig, en niet de resterende vijf krankzinnig zijn? Daarmee is uiteraard niet gezegd dat die absolute maatstaven er zijn, maar wel, dat deze passage weinig geschikt lijkt om er de ‘gelijkwaardigheid van alle waardencombinaties’ aan te verbinden. Ter afsluiting van deze paragraaf wil ik nog een laatste, minder belangrijk argument bespreken waarmee de ‘verwisselbaarheid’ van wereldbeschouwingen in Conserve wordt verdedigd. Aan de hand van dit argument kan tevens een indicatie worden gegeven van de mare waarin de eerste druk en de latere versie van Conserve van elkaar verschillenGa naar eind21. Baudoin Yans schrijft Hermans de opvatting toe dat ‘godsdiensten’ ‘gevaarlijke machtsinstellingen, net als totalitaire stelsels’ zouden zijn. Dit zou onder andere blijken uit de ‘werkelijkheidsvervalsing’ die Yans in Conserve constateert: Interessant is voorts dat de Mormoonse Kerk in Conserve niet de enige is die de realiteit tracht te manipuleren. Als een missionaris aan de vijfjarige mesties Ferdinand vraagt wat voor gevoelens hij bij het zien van een crucifix heeft, antwoordt deze dat het wel ‘grappig [is] om naar te kijken’ (p. 11). In het missieblaadje van de pastoor luidt Ferdinands antwoord echter: ‘Ik krijg een gevoel van naderende zaligheid’ (p. 11). De pastoor is er dus niet beter aan toe dan de Mormonen. Hij is eveneens een werkelijkheidsvervalser [...]Ga naar eind22. In de eerste druk luidt de passage die Yans hier interpreteert als volgt: En, tenslotte maar voor de waarheid uitkomend: ‘Het is wel prettig om er naar te zien’, geen oogenblik dacht de pastoor er aan dat het wreede Indiaansche, eventueel ook Spaansche bloed hier spreken kon. In het missieblaadje kwam dan ook: ‘Ik krijg een gevoel van naderende zaligheid.’ (Conserve, 10) | |||||||
[pagina 137]
| |||||||
Het verschil tussen ‘grappig om naar te kijken’ en ‘prettig om er naar te zien’ is dat het tweede vanuit het perspectief van de pastoor oprecht in de door hem weergegeven zin gëinterpreteerd kan worden - geen vervalsing dus, maar een verkeerde interpretatie. Bij ‘grappig’ ligt dat inderdaad moeilijker, maar ook hier krijgt de lezer in de herziene uitgave de - door Yans niet geciteerde - informatie, dat de pastoor geen rekening houdt met de ‘wreedheid’ van Ferdinand. Ook al vindt men in dit geval de omschrijving ‘verkeerde interpretatie’ te zwak, dan nog lijkt me ‘werkelijkheidsvervalser’ als oordeel over de pastoor van de herziene versie te sterk. Het verschil tussen de eerste druk en de herziene versie zou hem daarin kunnen zitten dat Hermans in 1957 geprobeerd heeft de ‘gelijkwaardigheid van alle waardencombinaties’ sterker te beklemtonen, om aldus Conserve in overeenstemming te brengen met de rest van zijn verhalend werk en zijn poëticale geschriftenGa naar eind23. In ieder geval zijn in de eerste druk christendom en mormonisme niet ‘gelijkwaardig’: de pastoor heeft het weliswaar herhaaldelijk mis, maar daarbij gaat het dan in bijna alle gevallen om hierboven geschetst, het mormoonse geloof, dat juist door absolutisme wordt gekenmerkt, waarbij van ‘corrigeren’ geen sprake kan zijn omdat men dan god zelf zou moeten ‘corrigeren’. Met andere woorden: in de eerste druk van Conserve is de enige levensbeschouwing niet de andere waard. | |||||||
3. Epistemologisch scepticismeOm ieder misverstand te voorkomen: ik beweer niet dat de wereld van Conserve volkomen kenbaar is. De dwalingen en misverstanden in de roman maken duidelijk dat Hermans geen ‘epistemologische naïviteit’ kan worden verweten. Hermans doet niet voor niets zijn best om een klassiek quidproquo in de conversaties tussen Jerobeam respectievelijk Ferdinand en Lawrence, de directeur van Trinitatis Hills te construeren, (cf. Conserve, 162-166 en | |||||||
[pagina 138]
| |||||||
236-238) Uitgebreid spreken de personages over verschillende dingen zonder het te merken, waarbij het komische effect juist daardoor tot stand komt dat de lezer het misverstand wel doorziet. Om het positief te formuleren: het epistemologische standpunt van waaruit Conserve georkestreerd wordt, kan als scepticistisch worden omschreven. Het gaat erom te laten zien dat absolutistische ideologieën verkeerd zijn. Als Ferdinand over religieuze aangelegenheden beweert: ‘Niemand heeft gelijk op dat punt’ (Conserve, 100), dan impliceert dat volgens mij: ongelijk hebben degenen die een absolute waarheid claimen. Het is dit gewraakte absolutisme dat het mormonisme van het christendom onderscheidt. Door absolutisme worden ook de opvattingen van Onitah gekenmerkt: zij meent ‘de waarheid’ in de Egyptische religie te hebben gevonden: ‘En dan te denken, dat ik Weet, ik, ik alleen!’ (Conserve, 101). Jerobeam geeft aan de tegenpositie tegenover het absolutisme, wat scherpere omtrekken. Tegenover Ferdinand beweert hij - met recht - over Onitah: Je moet overigens niet meenen dat zij goed met de Egyptenaren op de hoogte is. Ook hierin heeft zij veel van andere religieuze nieuwlichters [...]. (Conserve, 83) Feitenkennis is een middel dat Jerobeam impliciet aanbeveelt om niet tot absolutisme te vervallen. Dit is geen recept tegen iedere metafysica, maar kennis over het uiterlijk van een mummie had bijvoorbeeld Onitahs obsessie met mummificeren kunnen doen verminderen: Het weten dat ook zij zelf rimpelen zou en oud worden overviel haar als een openbaring. Zij dacht aan het oude Egypte waar men althans als mummie nog bewaard bleef: wie jong stierf rimpelde nooit... Zij had geen idee hoe een mummie eruit zag... (Conserve, 61v.) Een ander middel om absolutistische waarheden te relativeren wordt door Jerobeam verwoord in een discussie met Ferdinand, | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
wanneer de laatste vraagt hoe hij kan weten dat Onitah ongelijk heeft en hij, de scepticus, gelijk: Waarom zou zij nu juist gelijk hebben, zij alleen. Het is toch onwaarschijnlijk dat allen zouden dwalen. [...] Het is te onaannemelijk om te overwegen. (Conserve, 152) Overwegingen op basis van ‘waarschijnlijkheid’ zijn dus het tweede middel om een eind in de buurt te komen bij de beantwoording van de vraag, wie waarschijnlijk niet gelijk heeft. Absolutistische ideologieën, al dan niet religieus, bouwen op geloof en dogma waar Jerobeam naar feiten en waarschijnlijkheid kijkt. Ik wil besluiten met een argument dat tegen de achtergrond van mijn betoog op zijn zachtst gezegd nogal verrassend is: een beroep op de auteursintentie. Immers, de teneur van mijn interpretatie tot nu toe was gericht tegen de opvatting dat Conserve harmonieert met Hermans intenties over de rol van onkenbaarheid en chaos in zijn gehele werk. Over Conserve kan men elders bij Hermans echter iets anders lezen. In de reportage over Hermans eerste bezoek aan Salt Lake City, meer dan twintig jaar na het schrijven van Conserve, stelt Hermans zich de vraag hoe hij ertoe kwam in de jaren veertig een roman over mormonen te schrijven: Antwoord: Omdat ik zekere overeenkomsten zag tussen de Mormonen en de nationaal-socialisten. Net als Hitler verkondigen de Mormonen een totalitaire wereldbeschouwing. [...] [Het wereldbeeld van de Mormonen] is gebaseerd op ‘waarheden’ die elk wetenschappelijk onderzoek tarten en met ervaring en gezond verstand geheel in strijd zijn. Er is, wat die aangaat, natuurlijk wel enige overeenkomst met andere kerken, maar het verschil is dat de Mormonen wars zijn van elk compromis. Wat andere gelovigen toch eigenlijk wel als een soort sprookje beschouwen, of als waarheden alleen in symbolische zin, vatten de Mormonen letterlijk op, niet alleen 's zondags, maar elke dag van de weekGa naar eind24. Dit citaat laat zien dat een van de problemen in verband met de au- | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
teursintentie is: op welke auteursintentie moet men zich beroepen? In dit geval: op de met betrekking tot het hele werk van Hermans geformuleerde uitspraken of op datgene wat Hermans over Conserve heeft gezegd? Hoe dan ook kan de ‘auteursintentie’ echter nooit meer zijn dan een plausibiliteitsargument onder velen. Samenvattend meen ik te kunnen stellen dat Conserve een dissonant is in de vermeende homogeniteit van Hermans' werk. De wereld van Conserve is niet onkenbaar en de bestaande interpretaties hebben zich al te makkelijk laten meeslepen door Hermans' ‘poëticale zelfstilering’. Blijkbaar heeft Hermans ooit een boek geschreven dat niet ‘hetzelfde’ is als zijn later werk. Het is te vermoeden dat Conserve niet de enige uitzondering op de regel zal blijvenGa naar eind25. |
|