| |
| |
| |
J. Weverbergh
Petrina
tevreden rancuneus individu met schizofrene inslag
Maandag. - Ik kocht vanmorgen Qu'est-ce que la littérature van Sartre (een onaantrekkelijk dik boekje in de collection Idées van Gallimard); gisteren las ik Conserve. Deze twee handelingen zijn de oorzaak van wat ik thans neerschrijf.
Het na-oorlogse Nederlandse proza steunt op twee boeken: De avonden en Conserve. Conserve (geschreven in '43, gepubliceerd in 1947) werd drie jaar vóór De avonden geschreven ('46-47; gepubliceerd in '48) maar ongeveer gelijktijdig op de markt gebracht. Hermans was 22 en Van het Reve was 23 jaar toen zij hun boek schreven. Over De avonden is ongeveer alles gezegd wat erover gezegd kan worden; het blijft ondanks het brievenboekensucces, samen met De ondergang van de familie Boslowits en Werther Nieland het beste boek van Van het Reve; het is geklasseerd. Het werd zelfs ondergebracht in een Verzameld werk (Van Oorschot '56).
Conserve werd herdrukt en opgenomen in Drie melodrama's (Van Oorschot, '57). De herdruk ken ik niet; ik las het in de eerste uitgave (W.L. Salm, '47). Conserve komt niet te pas en te onpas ter sprake zoals De avonden; het heeft een kleiner lezerspubliek dan Hermans' De donkere kamer van Damokles. Ik hou meer van Conserve dan van De avonden. Overtrof Hermans ooit dit debuut? Natuurlijk deed hij dat. Maar het heeft een aantal fouten die het sympathiek maken.
| |
| |
Terug tot mijn stelling. Waarom kiemt het na-oorlogse Nederlandse proza in deze beide boeken? (Ik zou er Werther Nieland als derde pijler moeten bijsleuren, het is de bron voor alle jeugdherinneringen, zij het nu van Mulisch, Wolkers of Hamelink). Kijken wij eerst ‘objectief’ wat er in beide boeken meegedeeld wordt, en achteraf hoé dat gebeurt. Want zij verschillen grondig in twee (uiterlijk) belangrijke zaken:
1. wat betreft de gegevens, het materiaal; de anekdotiek;
2. wat betreft de opbouw, de structuur; het verwerken van de materie.
Hoofdpersonage uit De avonden is Frits van Egters; deze jongeman is in hoge mate Gerard Kornelis van het Reve zélf. Men zou het in grote lijnen een dagboek kunnen noemen; de ‘actie’ verloopt in december 1946, dit is tijdens het schrijven van het boek (het manuscript kwam klaar in mei 1947). Toen Van het Reve zijn boek schreef (of noteerde) was hij net als zijn hoofdpersonage 23 jaar. Een aantal details wijzen er trouwens op dat het om een verkapte auto-biografie gaat (een heel bijzonder en treffend detail vind ik de voorkeur van Frits voor een pluchen konijn; men leze nu o.a. de brief in Tirade 96, december '64). Men vergelijke ook de samenstelling van het gezin in De avonden met dat uit De ondergang van de familie Boslowits, De laatste jaren van mijn grootvader en Werther Nieland en de verhouding van het hoofdpersonage t.o.v. de oudere broer. Ik neem nu grif aan, dat een aantal verhoudingen en personages veranderd en verzonnen werden, bekeken door het vergrootglas van de auteur. In laatste instantie blijft natuurlijk de situatie een herschepping van een realiteit. Men kan m.i. de verhouding fictie / realiteit aanduiden met volgend voorbeeldje uit het boek zélf: ‘De Bijkorf’ wordt in De avonden ‘Het Wespennest’. Ik vermoed vaag dat de vervorming van heel wat reëel materiaal van dezelfde orde is. Er ontbreekt in dit
| |
| |
boek uit de wereld van de jonge Gerard van het Reve enorm veel; de schrijver Gerard Kornelis van het Reve deed (als alle schrijvers) een keuze. Maar in wezen blijft De avonden behoren tot de bekentenisliteratuur. Van het Reve fantaseert weinig of niet. Hij neemt in zijn omgeving waar, stelt allerlei dingen vast en noteert in pijnlijke nauwkeurigheid uitgebalanceerd evenwichtig proza een deel van de realiteit. Van het Reve herschept zijn levensklimaat met zgn. reële details: het ontbreekt hem blijkbaar aan verbeeldingskracht om totaal gefingeerde personages in totaal gefingeerde decors te doen rondhuppelen. (Hoe dat in De Akrobaat is weet ik niet; het is het enige boek van hem dat ik niet las. In de Tien vrolijke verhalen vind ik verhalen als ‘De Kerstavond van zuster Magnussen’ en ‘Bloed’, verhalen waar Van het Reve wél fantaseerde - hoe weinig ook - beduidend onder zijn maat.)
Om ‘echte’ psychologische uiteenrafeling gaat het echter in De avonden niet: de personages analyseren zich niet aan flarden, doen niet aan introspecties; Van het Reve daalt niet af ‘op de bodem van hun duistere ziel’. Zij praten over allerlei onzinnige dingen: over het weer, of de zoldersleutels die weer zoek zijn, of ze vertellen lugubere grappen. Zij handelen, en Van het Reve beschrijft die handeling; zij praten, en Van het Reve noteert die gesprekken. De opeenstapeling van al deze details is erg beklemmend: zij weerspiegelt een desolaat landschap, waarin de mensen vanaf hun geboorte langzaam aftakelen en sterven. Bij de geboorte draagt iedereen in dit boek de kiem van het verval in zich (er komen zowel seniele zuigelingen als seniele grijsaards in voor). In De avonden zal Frits nog zeggen: ‘Nu stijgt de kou op in mijn benen, hij is al aan mijn knieën’; in de Reisbrieven wordt dit: ‘ik sta al tot het borstbeen in het graf’. Eénzelfde triest gevoel druipt van dit boek als van de Reisbrieven, een droefheid gesuggereerd door een haast oppervlakkig onbewogen vertellen, door de weergave van de realiteit. Zelfs de dromen in De avonden zijn geen fantastische geschiede- | |
| |
nissen. (Sommige zijn duidelijk symbolisch: cf. de verkalkte jongelingen). Van het Reve heeft trouwens werkelijke dromen opgetekend.
Hoofdpersonage uit Conserve? Men weet het niet: is het Onitah, Jerobeam, Ferdinand of Isabel? Ik zou ook niet kunnen zeggen met wie Hermans moet of kan vereenzelvigd worden. Mogelijk is Ferdinand en Jerobeam een gesplitste Hermans? (Morriën in zijn brochure De gruwelkamer van Willem Frederik Hermans, beweert dat Hermans zich over al zijn personages gespreid heeft. Welke romancier doet dat niet?). De personages, decors en handelingen in Conserve doen niet waarschijnlijk aan; zij zijn niet ‘reëel’. Het hele boek lijkt uitsluitend een creatie van Hermans' fantasie. Het gegeven ervaren wij niet als een reëel gebeuren; m.a.w. het is in deze roman om een andere ervaringswereld begonnen. Nochtans is Hermans' verbeeldingskracht niet helemaal ongebreideld. Er zijn enerzijds gebeurtenissen die niet ‘echt’ kunnen gebeuren (de passage van de traploper b.v.); anderzijds zijn heel wat situaties wél mogelijk, maar klaarblijkelijk niet door Hermans beleefd (het bewaken van de mummie). Hermans heeft in Conserve een autonome wereld geschapen, maar de contacten met de realiteit zijn legio. Aanstonds moet ik echter opmerken dat Hermans geen reële verhaaltjes of stukken ‘realiteit’ afwisselt met gefantaseerde en mythische verhalen. Zijn boek is een totaliteit, realiteit en fantasie zijn geïntegreerd; het accent ligt echter op de fantasie. (In feite zijn de personages en gebeurtenissen trouwens niet zo erg absurd als men op het eerste gezicht denken zou.) Heel wat passages hebben veel weg van mythische vertellingen, en de handelingen en personages lijken me symbolen (veel symbool-objecten) of allegorieën, Conserve is een boek, dat moet (en kan) geïnterpreteerd worden.
Ik geloof echter dat het probleem van de zuster/broeder-verhou- | |
| |
ding een reële ervaring van de mens Hermans tot grondslag heeft (zie in Horror Coeli o.a. p. 12); Ik heb altijd gelijk, De tranen der acacia's, Nooit meer slapen... het motief komt té hardnekking in Hermans' werk voor.
Deze twee tendensen, nl. bekentenisliteratuur à la Van het Reve en fantastische romans en verhalen à la Hermans vindt men weer in het belangrijkste na-oorlogse Nederlandse proza. De stroming ‘bekentenisliteratuur’ is sterker dan de stroom die zich toelegt op het fantastische. Het begrip ‘bekentenisliteratuur’ is ruim. Ik zie het zo: de auteurs ontlenen het grootste gedeelte van hun stof aan werkelijk beleefde situaties; maar an-sich heeft de anekdotiek in het boek geen enkel belang meer (als ze tenminste door een goed schrijver verwerkt is). Bovendien beleven de auteurs niet alle situaties uit hun boeken zélf. En dat hoeft ook niet om tot de categorie bekentenisliteratuur te blijven behoren. De gebeurtenissen presenteren zich als ‘echte’ gebeurtenissen die wij allemaal als ‘waarheid’ ervaren, die allemaal zo zouden kunnen gebeuren in onze rationele wereld. Bovendien worden er niet als bij Van het Reve zielsontroeringen, zielsconflicten, zielsproblemen e.d.m. afgetast (geen gewriemel) maar de uiterlijke handelingen van de personages (of de decors) moeten hun innerlijk gebeuren weergeven. Die zo schrijven zijn: Van het Reve (die steeds meer en meer het laatste sprankje fantasie weglaat in zijn werk), Vinkenoog, Lopez, Vroman, Kouwenaar, Campert, Raes, Nooteboom, De Wispelaere, Boon, Holsbergen, Wolkers, Geel, Hamelink, Vanvugt, Andries, Bernlef... De groep van de ‘fantasten’ is heel wat kleiner: naast Hermans zie ik alleen maar Gils, Sybren Polet, Bert Schierbeek, Bob den Uyl, Belcampo. Wel beschrijven sommige auteurs in hun boek soms fantastische scènes: een zeer goed voorbeeld is Oscar Timmers' Geblaf in het Hondsdal. Daar waar taal en ‘realiteit’ te kort schieten om zich uit te drukken, voert Timmers symbolische verha- | |
| |
len in. Hermans zélf beoefent beide genres; Claus en René Gysen behoren tot een andere categorie.
Terug naar De avonden en Conserve. Buiten het verschil in gegevens, d.i. ‘mogelijk’ of ‘onmogelijk’ (t.o. de wereld zoals wij die als realiteit ervaren) zijn er belangrijke verschillen in opbouw tussen beide boeken.
De avonden noem ik een stapelroman, Er zit ‘een verhaal’ in (hoe miniem ook:; het boek schept eerder een klimaat, stemmingen) dat rechtlijnig verloopt. Na gebeurtenis A volgt gebeurtenis B; uit B (of nà B) volgt C etc... Wanneer Z bereikt wordt en beschreven, is A al lang vergeten en wordt niet meer bij de uitwerking van Z betrokken.
Of er al of niet bij dergelijke verhalen met flash-back gewerkt wordt, doet niets ter zake: innerlijk blijft het een rechtlijnig verhaal, met een beginpunt en een slot, met hoogtepunten, dramatische momenten etc... (Zie Vinkenoogs Hoogseizoen.)
De meeste voorvallen in De avonden worden verhaald, - tja, waarom eigenlijk? Om het schérp te zeggen: men kan er rustig enkele bladzijden uitscheuren, zonder het geheel te veel te schaden, zonder dat een doorsneelezer de draad kwijt raakt of dit zelfs maar opmerkt. Voorval staat naast voorval; enigszins autonoom. Het sterkste (eigenlijk enige) bindmiddel in De avonden is het telkens weerkerend praatje van Frits over de kaalheid (symbool voor de seksuele impotentie; zie: de tonsuur).
Conserve is niet rechtlijnig opgebouwd, en dat is het voornaamste verschil met De avonden. Er is wél een continu verhaal, (er wordt zelfs heel wat méér verhaald dan in De avonden!), maar innerlijk beantwoordt het boek aan andere wetten. In tegenstelling tot De avonden noem ik Conserve een cyclische, of concentrische roman. Om duidelijk te maken wat ik bedoel met stapelroman moet ik geen voorbeelden aanhalen; om duidelijk te ma- | |
| |
ken wat ik bedoel met cyclische structuur (of concentrische? Aan de literaire specialisten de keuze) moet ik wél naar het boek keren. Een aantal gebeurtenissen in Conserve worden nl. verschillende keren hernomen; enkele aanwijzingen vooraan in het boek worden later, naargelang de handeling vordert, uitgewerkt, maar dan ‘breder’. In diverse fasen worden de gegevens (onder een andere verschijningsvorm) die reeds opdoken of nog zullen opduiken verwerkt. Het is of het boek opzichzelf terugkeert, of... innerlijk uitdeint, alhoewel uiterlijk het verhaal continu verloopt. Voorbeeld. Pag. 42 vindt Onitah een kleurfoto uit Egypte. Het was een, naderhand gekleurde, foto van een basreliëf. ‘Anubis balsemt de dooden’ stond er onder. Het stelde voor een mannetje in een lang gewaad. In plaats van een hoofd had hij een kop die veel leek op die van een vos. Hij beroerde met zijn handen het lichaam van een man die uitgestrekt lag op een rustbed dat de vorm had van een leeuw; een rustbed met een lange omgebogen staart. Verder in het boek vernemen we van Jerobeam - haar Halfbroer waarop ze dodelijk verliefd is - dat wat zij voor een vossekop houdt, eigenlijk een jakhalskop is, het dier dat op lijken aast. Einde van deze korte anekdote.
Op pag. 180-191 heet het hele 15e hoofdstuk nu: ‘Anubis balsemt de lijken’. Fernando - een halfbloed die verliefd is op Onitah - balsemt haar nadat zij zich in een warm bad zelfmoordde door het opensnijden van de polsen (op zichzelf een terugkeer naar de baarmoeder: een constante in het boek). Nadien bewaakt Fernando haar op dezelfde manier als beschreven op het prentje pag. 42-43. Hermans gaat zo ver in het benadrukken Fernando = Anubis, dat hij hem aldus beschrijft: Hij leek op een roofdier, een vos bijvoorbeeld, en nu pas merkte zij dat hij het blauwe jak van haar lievelingspop om zijn hals droeg (vet van Hermans - pag. 183).
| |
| |
Ditzelfde procédé merkt men nu herhaaldelijk op niet alleen in dit, maar in alle boeken van Hermans. Het lezen van Conserve is dan ook één voortdurend puzzelen, een voortdurend spel, een combineren. Ik geloof dat mijn verbeelding niet op hol slaat wanneer ik in de trap, die naar de kamer leidt waar Onitah opgebaard ligt, een pyramide zie. De loper wordt b.v. door Fernando strak aangetrokken wanneer de zuster van Onitah de ‘geheime’ kamer wil betreden (de pyramides waren oorspronkelijk glad.) Deze bezoekster kan slechts de ‘kamer’ bezoeken met toestemming en onder leiding van Fernando (= de bewaker). Zij gaan onder de loper naar boven. Of is deze trap het gewone courante seksueel symbool voor het orgasme? Dood en vernieling zijn trouwens voortdurend aanwezig in dit boek (Fernando is in wezen een sadist). Door de cyclische innerlijke structuur van deze roman worden enorm veel lussen geworpen. Allerlei draden verbinden alle details, al de gebeurtenissen, personages, onderdelen etc... Alle zinnen worden daardoor van elkaar afhankelijk, krijgen of hebben zin in de opbouw van het boek. De mededelingen hebben, kortom een... functie. (cf.: De Sade: Idée sur les Romans. De Sade eist van de roman 1. een gefantaseerd verhaal. 2 zinvol gebruik van de minste details. Wààr heb ik dat méér gelezen, Hermans?) De détails, de mededelingen in de stapelroman hebben die functie t.o.v. elkaar niet. Een boek àls Conserve valt of staat met de ‘functie’ van de gegevens; in een boek als De avonden komt dit probleem niet van pas.
Wat heeft dit allemaal met Qu'est ce que la littérature te maken, het boek wat ik vanmorgen kocht en volgende dagen zal lezen. Ik denk, ook Sartre zal op deze vraag (waar ik me dol over denk) geen antwoord geven dat mij bevredigt. Conserve en De avonden hebben beide ‘literair’ evenveel ‘waarde’, het zijn boeken waarvan je zonder aarzelen kunt zeggen: ze behoren tot de Nederlandse letteren.
Maar waarom?
| |
| |
Alhoewel Van het Reve zijn stof aan de realiteit ontleent, voornamelijk over zichzelf praat, en daardoor zijn boek aan ‘de tijd’ (na-oorlog) bindt, is zijn werk toch ‘tijdloos’ en kunnen wij er ons net zo goed in terug vinden als in de Essais van Montaigne of als de 20-30-jarigen een kwart eeuw geleden. Het boek tekent niet alleen de eenzaamheid, de aftakeling en de drang naar liefde van Frits, maar van een gemeenschap; van de homines sapientes. Hermans vindt zijn stof in zijn verbeelding, herschept méér dan Van het Reve de realiteit en construeert een streng gesloten boek. Maar uiteindelijk, in laatste instantie, drukken beide boeken dezelfde absurditeit en de nutteloosheid van het bestaan uit en de onmogelijkheid om met elkaar in contact te treden (Ergens in Macbeth - uit het hoofd - ‘Het leven is slechts een verhaal door een idioot verteld, vol lawaai, en dat niets betekent’.) Het ‘genre’ van een literair werkstuk heeft dus zeker met het al of niet behoren tot de letterkunde niets te maken, zomin Hermans-De Sade, als het al of niet zin-vol zijn van AL de details in een boek.
Maandag. - Mandarijnen op zwavelzuur (neen, niet voor de zevende keer) herlezen; en niet tot mijn spijt.
Hermans wijst alles af wat tot de ‘randgebieden’ van de literatuur behoort: d.z. krantenrecensies, stupiede en andere kritieken, essays, slechte schrijvers, rijke uitgevers, dichters, literaire prijzen, voorzitters van Letterkundige Verenigingen, Idealisten e.d.m. Goed, theoretisch heeft Hermans gelijk. Maar wat zou dit in de praktijk geven? Een specht in de woestijn; een eenzaam zwavelzuur producerende Hermans, over wie helaas geen mens kwaad zou schrijven; Hermans-boeken waar niemand notitie van zou nemen. Wat Hermans ontgaat: zonder mandarijnen gaan ‘background’. Hij zélf zit vast in het systeem als een stoomfluit aan een locomotief. Wat is er belachelijker en nuttelozer dan zo'n gilding zonder trein of stations? Een solist zonder orkest kan beter metselaar worden. Wat is de meest geniale voetballer waard zonder team (en scheidsrechter)?
|
|