inleiding
‘De waarde van een werk? De blijvende waarde? Men zal een “poeta minor” misschien nog tien jaar na zijn dood lezen; en het werk van een grooten dichter vijftig. Dat is het eenige verschil.’ In deze woorden vatte Slauerhoff eens zijn denken samen over roem en duur. Indien hem dit prentenboek onder ogen zou zijn gekomen, zou hij vermoedelijk, onder het bladeren, enkele caustische kanttekeningen hebben gemaakt, met een halven glimlach, en niet al te hardop. Het zou de uitdrukking zijn geweest van zijn diepe bevrediging: dat hij geschapen had wat nog leeft, ontroert en boeit. Wie kwetsbaar is en gevoelig, verbergt zich en weert af.
Na meer dan een kwart eeuw terugdenkend aan een ontmoeting die belangrijk in mijn leven is geweest: een herkennen, een bevestiging; zoekend naar het essentiële in den vriend, naar wat standhoudt, ontdaan van alle bijkomstigheid, is deze mijn slotsom: Slauerhoff heeft het leven hartstochtelijk beleden. Niemand immers kan, tot kort voor zijn dood, in een omvangrijk oeuvre, in talloze doordringende en waarachtige beelden het leven op aarde, zijn leven, oproepen, indien het hem niet boeit, niet obsedeert, niet tot reageren dwingt. Hij heeft het geluk gekend van diep beleven en herscheppen. Geluk en leed liggen voor den scheppenden mens dicht bijeen; hun grenzen zijn ons verborgen en misschien is het ene voorwaarde voor het andere, schaduw en licht.
Indien elke ernstige benadering van het transcendentale haar oorsprong vindt in een hevig gegrepen zijn door aard en grenzen van ons aards bestaan, door zijn heerlijkheid en ellende, dan was Slauerhoff in den grond der zaak een religieus man, een zoeker. Ik bedoel daarmee een man voortdurend bezeten door de vraag naar het hoe en het waarom, het waarheen en het waarvandaan; een man doordrongen van een verbondenheid, boven en buiten wat tastbaar is en zichtbaar. Dat hij daarbij zijn eigen wegen ging, van geen dogma wilde weten, is irrelevant. Elk waarachtig kunstwerk tracht deze vragen te benaderen. Een antwoord vindt het niet; in het beste geval een hoogst persoonlijke overtuiging, die tussen de regels staat te lezen. Dat hij het land van herkomst den rug toekeerde en verre continenten zocht, lag in zijn aard besloten, in zijn talent, dat slechts in ruimte en eenzaamheid zich kon ontplooien. Hij heeft een uiterst sober leven geleid en zware offers gebracht aan het herscheppen, aan het bezitten in heviger verbeelding, dat rust soms gunt, althans de voldoening van het zuivere, ongestoorde ondergáán. Zijn grote behoefte aan genegenheid heeft slechts zelden enige bevrediging gevonden, en dit is de prijs die elkeen betaalt die het compromis niet kan aanvaarden, omdat het zijn ontplooiing remt, de zo nodige concentratie verhindert, die zonder eenzaamheid en ongebreideld verlangen niet is te denken. Zijn leven leek een eeuwig afscheidnemen, een zoeken naar kusten buiten bereik.
Hij was een ongeduldig man, hartstochtelijk en gevoelig. Hij wilde stormenderhand veroveren wat de traagheid van het menselijk bestaan slechts in eindeloos kerenden kringloop laat benaderen. Hij doorzag te vlug en wilde verder, en kregelheid wekte elke rem, elk besef van grenzen. Een zwak lichaam, een astmatische aanleg gunde hem geen vegetatieve rust, geen genot zonder spanning. En weer rijst een vraag: had dit lichaam een beslissenden invloed op denken en voelen, of was het in laatste instantie het produkt van den geest? Was er wisselwerking? Waren zij te scheiden? Of waren beide aan elkaar gebonden om dat tot stand te brengen wat den neerslag vond in zijn werk?
Soms had hij de behoefte zijn omgeving te schokken en deed het op een wijze die bij den ander slechts een glimlach kon wekken. Er bleek dan vooral zijn onverdorvenheid, een jongensachtigheid, een ongebroken jeugdige benadering, die voorrecht is en noodzaak voor den werkelijk scheppenden mens.
Onze belangstelling en ons penetratievermogen zijn beperkt. Wij hebben de neiging - ook ten aanzien van onze medemensen - in vaste patronen te denken en zijn gauw met een conclusie gereed. Maar in elk hart blijven dingen verborgen - zeer essentiële wellicht - die nooit aan den dag treden; beschermd, verdedigd, vaak slechts ten halve bewust of niet onder woorden te brengen; geheimen die de dood omsluit of soms op verrassende wijze prijsgeeft.
Wat wij van Slauerhoff meenden te weten, het beeld dat wij ons hadden gevormd, bleek op het doodsbed onvolledig; het schoot verontrustend te kort.
Hij lag er, ongenaakbaar en onherkenbaar. Een onbekende uit welke verre gebieden gekomen? In zich gesloten, verzoend, met zichzelf bezig, en zeer superieur.
Trad toen aan den dag wat steeds aanwezig was geweest, wat hij had willen zijn, wat werd voorbereid en voltooid? Of zag ik voor mij wat hij ging worden?
(Citaat op blz. 5 uit ‘Serenade’, Verzamelde gedichten, dundrukeditie 1961, blz. 290)