Inleiding
Onlangs wilde iemand van mij weten hoe het toch kwam, dat het werk van Anna Blaman, geschreven met zulk een warmte en overtuiging, geheel afgestemd op levensaanvaarding, niettemin op het hoofdthema is gebouwd van de menselijke eenzaamheid. Lag daar niet een tegenstrijdigheid in? Afkerig van een vlot antwoord in de trant van biografisch improviseren, maakte ik er mij met wat vage opmerkingen van af; toch moest ik er achteraf erkennen, dat de vraag wel degelijk zin had gehad, in zover er een paradox mee werd aangeroerd, die iets zeer wezenlijks behelst van wat Anna Blaman tot schrijven moet hebben gedreven.
Niets immers geeft een betere omschijving van de bestaansvoorwaarden van haar personages dan een eenzaamheid, die op verrassende wijze haar eigen tegendeel blijkt te zijn. Niet zozeer nog door de drang om een als ondraaglijk ervaren toestand desnoods geforceerd te doorbreken, - iets dat vaak genoeg in haar boeken geschiedt, - doch veeleer omdat eenzaamheid geen tastbare vorm aanneemt anders dan in innig contact met de medemens. Ik ben bijna éen met deze geliefde, of deze vriend, en doordat ik er zo dicht bij ben, zie ik eerst recht wat mij van het bereiken gescheiden houdt. De mens zonder bindingen, voor zover hij bestaat, weet misschien theoretisch, dat hij eenzaam is, maar hij wordt het zich niet bewust in concrete beproevingen. Hij is eenzaam, maar niet verlaten, en heeft er verder geen last van.
Deze oneenzame eenzaamheid, waarin Anna Blaman een persoonlijke variant beleefde op een algemeen menselijk grondconflict, heeft literair zeer verschillende vormen aangenomen, waarbij zich globaal een ontwikkeling laat opmerken van de overweldigende erotische passie, volstrekte eenwording belovend aan de onervarene, naar het rustiger verlangen naar wederzijds begrip, dat dan uiteraard onder diezelfde paradoxale wet komt te vallen van wel en niet, van slagen en mislukken op een en hetzelfde moment.
In de roman Eenzaam avontuur eenzaamheid genoeg; maar we kunnen dit ook anders beschouwen, want bij nader inzien zijn de handelende personen zo weinig eenzaam als het begrip avontuur met al zijn implicaties en bijbetekenissen maar te raden geeft. Lijden mag hier het individu onder zijn alleen-zijn, in ontgoocheling, waanzin, op zijn best berustend in menselijke beperktheid, de lezer vergaat het veeleer zo, dat hij na afloop de impressie behoudt van een overvolle ruimte, waarin de mensen borst aan borst elkaar door koortsachtig hijgen van hun bestaan en niet te korten rechten op geluk trachten te overtuigen. Krijgt de hoofdfiguur het te kwaad, fluks schept hij zich een literair alter ego, niet als schrandere en originele vondst, waarin wij wel willen geloven, - de in de bres springende detective-story is veeleer de gekunsteldheid zelf, - maar als een dynamisch gegeven in zijn bestaan, dat er altijd al geweest schijnt te zijn en op literaire deugden geen aanspraak maakt.
De belangstelling voor de zonderlinge medeminnaar (niet zonder humor in al zijn vulgariteit neergezet, tot in de achternaam Peps toe, en ook helemaal niet zo'n weerzinwekkend individu als verontruste critici niet eens nader meenden te hoeven onderzoeken) ligt in ditzelfde vlak van vertrouwelijkheid tegen wil en dank, in die eigenaardige symbiose van schrijfster, hoofdpersoon en een soort ondeugende huisslaaf, die het vuile werk op mag knappen. Wiens geestelijk evenwicht bedreigd wordt door een gebrek of leemte in zichzelf, in dit geval in zijn liefdeleven, dat al te ideëel, al te weinig Pepsachtig kleinburgerlijk genotziek, hem de lagen legt, die hij aan de sfinxachtige onverantwoordelijkheid der geliefde wijt, is vaak al aan de zelfbevrijding toe, zodra