De studietijd van R.C. Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht
(1969)–R.C. Bakhuizen van den Brink– Auteursrechtelijk beschermd
Bakhuizen van den Brink aan J. ter Meulen Hzn.
| |
[Amsterdam, juni 1832] Ga naar voetnoot128Welnu, waarde Vriend, om aan uw verzoek te voldoen zet ik den pen op het papier. Te Leiden had ik sedert den ontvangst van uw brief weinig tijd en te Amsterdam terug gekeerd dacht ik achtervolgens mijne correspondenten te beantwoorden, en ook zonder uwe sommatie zoudt gij eerlang een brief van mij ontvangen. Ik ben, zoo als ik zeide, in Amsterdam terug en inderdaad het aangenaam gevoel kunt gij niet beseffen, wanneer men zich uit het eentoonige Leiden en van deszelfs phlegmatieke inwoonders verwijderd, weder te midden der hoofdstad bevindt. Mijn studentenvertrekje vond ik in den ouden vorm en het lokte mij regt uit om deze vacantie tot een otium cum labore te maken. Inderdaad het wel slagen van het werk, vooral van de studie hangt grootendeels af van de aangenaamheid die het werken vergezelt. Van daar geloof ik dat Leiden mij altoos mishagen, Amsterdam mij altoos bevallen zal. Ondertusschen hoor ik van stu- | |
[pagina 97]
| |
denten die successivelijk van daar komen, dat de eerste stad hoe langer hoe akeliger wordt en dat de impassieve gezichten van Leidens burgerij (NB de heldenteelt van 1574 zoo als zommige dichters zeggen) tans voor het eerst door eene algemeene trek van vrees ontluisterd worden, de vrees namelijk dat zij de Cholera met zich omdragen.Ga naar voetnoot129 Zoo wel in het mij laatst toegezonden briefje, als in uwen voorgaanden brief herhaalt gij den wensch dat ik u eens te Bodegraven zou komen opzoeken.Te Leiden zijnde heb ik veel gedacht om u eens op te zoeken, maar tegen het einde der cursus was ik overkropt van werkzaamheden die wel van weinig belang waren, maar echter veel tijds kostten b.v. nazien van een paar dissertatien enz. Hoe gaarne ik dus ook u eens wenschte te zien en te spreken, was mij echter zulks onmogelijk. Intusschen ik hield mij voor om gedurende de vacantie mijn gemaakt plan eens uit te voeren; daar ik toch ook Vrolik in Utrecht zou komen opzoeken.Ga naar voetnoot130 Maar de dreigende ziekte verstoort beide reisplannen: niet van mijnen kant want ik voor mij geloof dat meer de vreemdheid dan de aart der ziekte zoodanig eene impressie maakt; maar Mama verheugt zich dat ik bij een eventueel uitbarsten der ziekte in A. alhier ben en houdt mij dus met alle mogelijke vertoogen binnen Amstels muren. Intusschen uitgesteld is niet afgesteld, en zoo al niet in de vacantie hoop ik echter in het najaar u eens te komen opzoeken. Tegenwoordig zit ik druk in het Hebreeuwsch te wurmen, doch ook al volgens eene nieuwe methode; gij kent nog den ouden Schröder zoo ik meen.Ga naar voetnoot131 Nu de goede man ligt te A. achter den bank en de Grammatica Hebraea auctore T. Roorda vervangt deszelfs plaats.Ga naar voetnoot132 En inderdaad de verandering is eene verbetering. Wat zegt gij van den staat der politieke zaken? De houding onzes konings en zijne nota waren dunkt mij ferm, gelijk die der Conferentie wankel en weifelend.Ga naar voetnoot133 Nieuws weet men hier niets en de zaak van Belgie schijnt voor het oogenblik te slapen. Intusschen men meent dat de ontbinding der kamers aldaar met aanstaande politieke gebeurtenissen in verband staat: sommigen spreken van oorlog, andere van inschikkelijkheid bij het Belgisch ministerie: maar weinigen weten met zekerheid er iets van te zeggen.Ga naar voetnoot134 Een ding wensch ik zeer: dat de Leidsche jagers niet weder opgeroepen worden: zulks toch zou mij weder in een maalstroom van tweestrijd werpen, welke ik tans gelukkig te boven ben. En nog | |
[pagina 98]
| |
altoos blijf ik mij zelven verwijten van in de glorierijke dagen van Augustus 1831 niet mede gestreden te hebben. En hoe gaat het u in Bodegrave? Hoe vaart zeker meisje die gij wel eens uwe Phyllis noemt? Beste Jan wees gelukkiger dan ik. Intusschen wenschte ik meer dan immer geengageerd te zijn. Om met de Duitschers te spreken heb ik eene Ahndung van verliefd worden: maar het voorwerp is nog zuiver ideaal. Nu beste Jan zal ik eindigen, want ik heb weinig tijd om langer te zijn. Schrijf mij spoedig: spoedig zal ik uwe brieven beantwoorden. Groet uwe geachte familie en Do van Oorde zoo gij hem spreekt. Hij schijnt mij verklapt te hebben, ten minste zou ik zulks opmaken uit eene uitdrukking in uwen brief. Vale et me cogita
tt. Van den Brink |
|