voorsteken
voorsteken (stak voor, voorgestoken)
• | voorbijrijden, inhalen |
• | voordringen, voorkruipen, voorgaan |
Roland D.V. uit Gent zal waarschijnlijk nooit meer voorsteken als hij frieten wil kopen. Dat was immers de reden waarom hij voor een Gentse frituur in elkaar werd geslagen door vier dertigers. - LN, 02-06-2001