voorbijsteken
voorbijsteken (stak voorbij, voorbijgestoken)
• | voorbijgaan, voorbijrijden, inhalen, passeren, achter zich laten ook <fig.> |
Geregeld zie ik jongeren die met hun auto door het rood rijden of die een file ongestoord voorbijsteken. - HN, 02-12-2002