- | voor wanneer is het?, wanneer is het? |
- | voor geld spelen, om geld spelen |
- | voor gevolg/doel/onderwerp enz. hebben, als gevolg/doel/onderwerp enz. hebben |
- | zich akkoord verklaren voor, akkoord gaan met |
- | gekend zijn voor, bekend zijn om |
- | de bus/trein voor Gent, de bus/trein naar Gent |
|
|