velouren
velouren (bn.)
• | van (rib)fluweel, (rib)fluwelen |
Op het moment van zijn verdwijning droeg hij een donkerblauwe jekker met rode voering merk Berghaus, een donkerblauwe geribde velouren broek, een blauw geruit hemd en een grijze wollen muts. - HN, 18-04-2002
|
|