vaan
vaan (de, vanen)
• | vaandel, vlag |
- | in zijn (vliegende) vaan, in zijn hemd |
- | de vaan hangt uit, ('t is kermis), het hemd hangt uit de broek |
- | naar de vaantjes zijn, kapot zijn, naar de haaien zijn |
Al die dure machines en al dat materiaal is naar de vaantjes. Ook alle papieren zijn in de brand gebleven én de wagens. Het is erg, maar ik hoop zo vlug mogelijk te kunnen herbeginnen. - HN, 12-11-2002
- | naar de vaantjes helpen, kapot maken, verknoeien |
In twee maanden slaagde de man erin een vijftigtal autobanden naar de vaantjes te helpen. - HN, 21-11-2002
- | loop naar de vaantjes, loop naar de bliksem, loop naar de maan |
|
|