tijd
tijd
- | op tijd en stond, op het geschikte ogenblik |
Dat verhinderde niet dat hij het nooit kan laten om op tijd en stond zelf naar zijn leeftijd te verwijzen. Het bewijst vooral dat hij erg fier is op wat hij op zijn leeftijd presteert. - DS, 03-03-2003
- | in één tijd, in één keer, zonder onderbreken |
Ik nam de bal in één tijd op de slof. Belic bleef op zijn lijn en kon niet meer tijdig reageren. Ook Kaklamanos kon van de precisie van Peeters profiteren. Lang geleden dat we nog eens met twee doelpunten voorsprong de rust ingingen. - HN, 11-03-2003
- | van tijd, soms, af en toe, bij tijd en wijle |
➔ | uitdoen |
|
|