stiel
stiel (de, -en)
• | vak, beroep, baan |
- | twaalf stielen, dertien ongelukken, twaalf ambachten, dertien ongelukken |
Als jongeman behoorde hij tot de categorie ‘twaalf stielen, dertien ongelukken’. Hij deed van alles, maar zijn droom was bij de film te geraken. - GvA, 31-01-2003
|
|