ster
ster (de)
• | (voor)hoofd |
- | het hoog in zijn ster hebben, het hoog in de bol hebben |
Dat iemand mij belachelijk noemt, is wellicht goed voor mijn opvoeding, schrijvers hebben het weleens hoog in hun ster, zoals we hier in Brussel zeggen. - DM, 21-11-2001
- | op zijn ster vallen, op zijn gezicht vallen |
- | tegen de sterren op, zonder maat te houden, overmatig |
Ze zuipen tegen de sterren op, ze schelden en vloeken en slaan elkaar net niet de schedel in. - DM, 11-02-2003
|
|