stekken
stekken (stekte, gestekt)
• | vastgrijpen, te pakken krijgen |
De twee daders vluchtten weg met een brommertje. De politie kreeg ze echter vrij vlug in het vizier. Het tweetal liet zich niet zomaar stekken en de politie moest een achtervolging inzetten. - GvA, 03-12-2001
- | iemand bij de kraag stekken, iemand in de kraag vatten, vastgrijpen, arresteren |
- | iemand te stekken hebben, iemand te pakken hebben |