Vlaams-Nederlands woordenboek(2004)–Peter Bakema– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende sloeber sloeber (de, -s) •deugniet, vlegel Met zijn fratsen toverde Jonas een lach op talrijke gezichtjes en voor elke ‘sloeber’ had Sinterklaas lekkers bij. - LN, 29-11-2002 Een echte sloeber, die niets liever deed dan kattenkwaad uithalen. - HN, 19-10-2000 Vorige Volgende