schapraai
schapraai (de, -en)
• | (planken)kast, vooral etens-, provisiekast |
Die vijf smaken zijn overigens maar een kapstok om her en der uit te wijden tot in de verste uithoekjes van keuken en schapraai. - DS, 26-11-2002
‘We leefden met 14, 15 in een gemeenschap met een overste. Om de beurt moesten we koken. Je kookte wat de anderen klaar zetten. Want we aten niet rond een tafel. Elke begijn at aan haar eigen schapraai of etens- en provisiekast. Die schapraaien hadden deuren. Als die openstonden zag je niet wat de andere begijn at. Elke begijn moest voor zichzelf zorgen en voorzien in eigen voedsel en kleding. Aan die schapraai heb ik vele uren doorgebracht’, zegt ze lachend. - HN, 26-10-2002
- | in St-Anna's schapraai zitten, niet aan de man komen, ongetrouwd blijven |
|
|