quasi
quasi (bw.)
• | in België ook: nagenoeg, vrijwel, bijna, ongeveer [in Nederland: 'schijnbaar, zogenaamd] |
‘Zo goed had ik het zelf niet verwacht’, lachte de Antwerpse ouderdomsdeken van het vrouwentennis heel ontspannen. ‘Ik ben heel sterk begonnen, alleen bij 3-0 in de eerste set en bij het begin van set twee kreeg ik wat weerwerk.’ Het dient gezegd: Callens speelde quasi foutloos en vond moeiteloos de zijlijnen (20 winners!). - GvA, 15-01-2003
|
|