pruts
pruts (de, -en)
• | prul, vod, rommel, wat niet deugt, ding van geen waarde |
• | sul, sufferd |
- | prutske, peutertje, ukkepuk |
Tot ik vijf jaar was kreeg ik elke winter een longontsteking. Ik was een prutske, moest veel thuisblijven van school en lag altijd in het bed dat ze bij ons thuis beneden hadden gezet. - DM, 01-02-2003
|
|