placeren
placeren (placeerde, geplaceerd)
• | plaatsen, installeren |
- | zich ergens placeren, zich ergens vestigen, een zaak openen of comfortabel gaan zitten |
• | een leiding aanleggen |
• | geld beleggen, investeren |
- | een woordje placeren, een woordje meepraten |
Op 5 december moest hij een woordje placeren op het feest voor de honderdste verjaardag van zijn goede vriend en collega Strom Thurmond. Al wat hij moest doen, was het glas heffen en opa Thurmond een voorspoedige tweede eeuw toewensen. - DM, 21-12-2002