passeren
passeren (passeerde, gepasseerd)
De Winne heeft vorige week in Moskou een laatste theoretisch examen gepasseerd. Er staan hem nog een praktische proef en opleiding te wachten in Houston. - BvL, 07-06-2002
- | bij iemand passeren, langsgaan bij iemand |
- | een schotel/de soep enz. passeren, een schotel, de soep enz. doorgeven |