oversnijden
oversnijden (sneed over, heeft overgesneden)
• | doorsnijden, afsnijden, in stukken snijden |
Zelfs een jongetje van twaalf wist het: wijzen naar xxx en dan een gebaar maken van ‘de keel oversnijden’.- GvA, 28-05-2002
- | zijn polsen oversnijden, zich de polsen doorsnijden |