nobiljon
nobiljon (de, -s)
• | <schertsend> iemand van adel, notabele |
De bouwheer, een negentiende-eeuwse nobiljon, kon maar kort van zijn schepping genieten. Al in 1923 werd zijn kasteel door het volk overgenomen; nu vormt het het rijk van de burgemeester en zijn administratie. - DS, 08-07-2002
|
|