neringdoen(d)er
neringdoen(d)er (de, -s)
• | winkelier, kleinhandelaar |
Het stadje is al zo klein, en dan wil iedereen er ook nog eens zijn kunsten vertonen. Iedere neringdoener die over een achterafzaaltje beschikt, doet in juli gouden zaken in Avignon. - DS, 27-07-2001
|
|