met
met
- | met zijn voornaam noemen, bij zijn voornaam |
- | met twee(ën)/drie(ën)/vier(en) enz. zijn, met zijn tweeën, drieën, vieren enz. |
- | iets met de post opsturen, iets per post opsturen |
- | iemand trakteren met een pint, iemand trakteren op een pilsje |
|
|