Vlaams-Nederlands woordenboek(2004)–Peter Bakema– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende klak klak (de, -ken) •pet -met zijn klak ergens naar slaan, er een slag naar slaan, gissen, er met de pet naar gooien -de man met de klak, Jan met de pet, de gewone man •klap, mep, slag •klodder, kwak •restje, overschot ➔klik Vorige Volgende