kake(l)nestje, kak(k)e(r)nestje
kake(l)nestje, kak(k)e(r)nestje (het, -s)
• | laatstgeboren kind van een gezin, benjamin, troetelkindje |
Ze was de lievelingsdochter van Thomas, die doorgaans geheel door zichzelf in beslag genomen was maar zijn kakenestje op handen droeg. - DS, 01-02-2002