inhaken
inhaken (haakte in, ingehaakt)
• | de telefoon opleggen, ophangen |
Een kwartier later hadden wij materiaal voor zeventien afleveringen van deze roddelrubriek. En ware het niet geweest dat hij moest inhaken omdat Mireille thuis kwam, Karel had er moeiteloos nog tien meer van stof voorzien. - Knack, 16-10-2002