haak
haak
- | met haken en ogen aaneen/aan elkaar hangen, met leugens en bedrog of slordig, zonder structuur in elkaar zitten |
Experts klagen dat de wet met haken en ogen aan elkaar hangt. - De Tijd, 09-02-2004
- | uit de haak zijn, defect zijn van zaken of niet in orde zijn, uit de toon vallen van personen |
Door de hitte en de ontploffing van een gasfles is de woning beschadigd. Enkele vensters zijn stuk gesprongen en de ramen zelf staan uit de haak. - HN, 03-01-2003
- | zijn haak erin slaan, zich in een gesprek mengen |
|
|