gedaan
gedaan
- | met iets gedaan hebben, klaar zijn met iets |
- | ik heb gedaan, ik ben klaar |
- | iets is gedaan, iets is voorbij, afgelopen, uit |
- | de les is gedaan, de les is uit |
- | dat moet nu gedaan zijn, dat moet nu afgelopen zijn |
- | gedaan met knoeien/liegen enz., afgelopen met knoeien/liegen enz. |
- | van iets gedaan zijn, van iets ontdaan zijn, onder de indruk zijn |
|
|