gat
gat
- | het gat uitgaan/uittrekken, weggaan, ervandoor gaan |
- | geen stamp onder zijn gat verdienen, niets waard zijn |
- | met zijn gat in de boter vallen, veel geluk hebben, het treffen, met zijn neus in de boter vallen |
Je kan van de regen in de drop terechtkomen, maar je kan ook met je gat in de boter vallen. Dat laatste is ons nu overkomen. - LN, 09-11-2002
- | geen zittend gat hebben, geen zitvlees hebben |
Je kunt de acht bewoners ook niet verwijten een zittend gat te hebben. - GvA, 17-04-2002
- | een Jan van mijn gat, een sukkel, domoor of opschepper, aansteller |
- | zijn gat uitslaan, plezier maken, uitgaan |
➔ | babbelgat |
|
|