familiaal
familiaal (bn.)
• | betrekking hebbend op het gezin, huiselijk, gezins- |
- | familiaal leven, gezinsleven |
‘Na veertien jaar ben ik in alle opzichten moe. Ik wil eindelijk een rustig familiaal leven hebben’, concludeerde Toni in '64. - HN, 01-08-2002
- | familiaal geluk, huiselijk geluk |
- | familiaal bedrijf, familiebedrijf |
- | familiale omstandigheden, familieomstandigheden |
- | familiale redenen, privé-redenen |
- | familiaal helpster, gezinsverzorgster,
|
| |