eenzaat
eenzaat (de, eenzaten)
• | eenzelvig persoon, iemand die graag alleen is of afgezonderd leeft |
‘Ik was als tiener al een eenzaat’, zegt Roy.
‘Ik had wel wat vriendjes op school, maar het liefst van al zat ik toch alleen op m'n kamer, bezig met vanalles en nog wat.’ - LN, 26-07-2002
|
|