door
door- (voorvoegsel)
• | erg, heel [zoals ‘doornat’, maar in België bij veel meer bijvoeglijke naamwoorden gebruikt dan in Nederland] |
- | doorbraaf, door en door braaf, erg braaf |
- | doorgoed, door en door goed |
Haar welkom geeft meteen aan dat we hier met een doorgoed iemand te maken hebben. - HN, 17-10-2000
- | doorkoud, door en door koud |
De combinatie stootkarretje, met drie zakjes van samen 150 kilo, steile oprit en fijne grind zorgt ervoor dat Leo in het zweet staat. Hoewel het doorkoud is. - BvL, 13-12-2002
|
|