deursleutel
deursleutel (de, -s)
En wanneer de laatste dame van dienst, tasje onder en jasje op de arm, financiën-deursleutel in de ene en autosleutel in de andere hand, klaar staat om de ministeriële voordeur te sluiten, wordt er nog eens geroepen en gefloten. - BvL, 12-06-2001
|
|