deftig
deftig (bn. en bw.)
• | fatsoenlijk, net van personen |
- | zich deftig gedragen, zich netjes gedragen |
• | net, behoorlijk, degelijk van zaken |
De bevalling wordt ingeleid en Alina bevalt van haar dode dochtertje: een klein, gaaf, perfect meisje waar de ouders ook graag deftig afscheid van willen nemen. - DM, 16-01-2003
|
|