Vlaams-Nederlands woordenboek(2004)–Peter Bakema– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende baan baan (de, banen) •straat, weg, pad -grote baan, autoweg, hoofdweg -goed/niet goed over de baan kunnen met iemand/iets, goed/niet goed overweg kunnen met iemand/iets, goed/niet goed kunnen opschieten met iemand Vorige Volgende