afstappen
afstappen (stapte af, afgestapt)
• | uitstappen uit een openbaar vervoermiddel |
- | het afstappen, weggaan, opstappen |
- | ter plaatse/plekke afstappen, zich ter plaatse begeven, plaatsopneming verrichten |
Het parket van Brussel liet een verkeersdeskundige ter plekke afstappen. - LN, 30-01-2003