Vlaams-Nederlands woordenboek(2004)–Peter Bakema– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende afluizen afluizen (luisde af, afgeluisd) -iemand iets afluizen, aftroggelen Ze klaagde dan dat ze geen geld had om van te leven. Door lang te zeuren kon ze de slachtoffers geld afluizen. - HN, 15-01-2001 Vorige Volgende