afkomen
afkomen (kwam af, afgekomen)
• | aankomen, dichterbij komen |
- | iemand horen/voelen/zien afkomen, iemands bedoeling snappen |
- | met iets afkomen, met iets aan komen zetten |
- | kom maar af! [bij een vechtpartij], kom maar op als je durft! |
• | langskomen, op bezoek komen, overkomen |
Op een dag kreeg ik telefoon van xxx (een bekend flamingant-briefschrijver, red.). Ik kende hem uit de lezersrubriek van 't Pallieterke. Of hij eens mocht afkomen? Een paar dagen later komt hij hier binnen. - Knack, 13-11-2002
- | kom maar eens af, kom maar eens langs, loop maar eens aan |
- | er is familie afgekomen, er is familie overgekomen |