Nota.
Dit handschrift werd ontdekt aan de Vlaamsche kust, te Coxyde, in een kleine villa, waar een zoogezegde zonderling, Longijn genaamd, eenige jaren verbleef, tot hij op een avond wegroeide, de volle zee in, en verdween in den zonnegloed. Hij was zeer kalm toen hij vertrok, en het koppel dat hem belet had vertelt ook, en met stelligheid, hoe zijn gelaat straalde van geluk. De menschen gelooven dus niet, dat hij zelfmoord wilde plegen. Men heeft hem nooit teruggezien, en het bootje nooit teruggevonden.
Zooals ik deze schriftuur hier bekend maak, in al haar gepijnigd begeeren, draag ik ze op aan mijn vrouw, wier liefde zich ontfermde om mijn gemartelde menschelijkheid en me van mijn eigen oorlogsobsessie heeft bevrijd, - en aan mijn jeugdigen zoon, de toekomst van mijn vleesch en geest, opdat die toekomst beter zij, - en hij niet dooden zou.