| |
| |
| |
Optima
Cahier voor literatuur en boekwezen
Opgericht in 1983
Redactie:
Nrs. 21-23: |
Atte Jongstra, Lucas Ligtenberg, Frank Ligtvoet, Joost Nijsen, Henk Pröpper |
Nr. 24: |
Dezelfden, behalve Lucas Ligtenberg en Joost Nijsen, met Bas Heijne |
Redactiesecretaris:
Nrs. 21-23: |
Reinout van der Heijden |
Nr. 24: |
Suzanne Holtzer |
Redactieadres:
Uitgeverij Contact, Herengracht 464, 1017 CA Amsterdam
Administratie & distributie:
Libresso bv, postbus 23, 7400 GA Deventer
Jg. VI, |
nr. 4 = nr. 21: |
winter 1988-1989, p. 285-378 |
Jg. VII, |
nr. 1 = nr. 22: |
voorjaar 1989, 92 p. |
|
nr. 2 = nr. 23: |
zomer 1989, p. 93-194 |
|
nr. 3 = nr. 24: |
herfst 1989, p. 195-294 |
| |
Artikel van de redactie
Redactioneel, VII, 24, p. 197
Over de wijziging in de redactie |
|
| |
Poëzie
BEURSKENS, Huub
Ein todten bild h. holbeins vf holtz mit ölfarbenGa naar voetnoot1, VII, 22, p. 57-65 - Met ill.
1. | ‘Kom, kijk gerust, deze dode Christus werd opgevist.’ p. 57 |
2. | ‘Zwart water ontsnapte hem als een zucht,’ p. 58 |
3. | ‘De dood is zo misschien. Verschrikkelijk onvatbaar onhoudbare’ p. 59 |
4. | ‘Kijk, er rent een reuzenspin onder uit de arm! Op drie na’ p. 60 |
5. | ‘Exact midden op het lijk, in de lendendoek, dringt zich’ p. 61 |
6. | ‘Het lijf heeft, tussen twee valse ribben in, zich’ p. 62 |
7. | ‘Na het noodweer gaan de kades glimmend sissen, claxonnerend.’ p. 63 |
8. | ‘Stel de Bazelaar ontwaakt gorgelend met doorboorde’ p. 64 |
9. | ‘Na zijn zelfgedode Christ keek Holbein vanuit’ p. 65 |
|
|
|
BRACHES, Ernst
Twee gedichten, VI, 21, p. 294-295
Moederkoorn: ‘Soms nog in oude bossen het lachen,’ p. 294 |
Wapenstilstand: ‘Dit feest maakt me bevreesd voor enkel heren,’ p. 295 |
|
|
| |
| |
BREEKVELD, Arno
Twee gedichten bij Bart van Hoves ‘De tuin van Gedempte Burgwal 34 in Den Haag’ (1828), VII, 22, p. 55-56 - Met ill.
Tuin: ‘Geloofd den Heer!’ p. 55 |
Gedempte Burgwal: ‘We lieten bomen achter ons,’ p. 56 |
|
|
Drie beeldgedichtenGa naar voetnoot2, 23, p. 136-141 - Met ill.
Hooglied: ‘Publiek dorst hier met rode blos’ p. 136-137 |
‘Beweging vliegt in haakjes weg.’ p. 139 |
Proces-verbaal: ‘1820, twintig mei,’ p. 140-141 |
|
|
|
FERRON, Louis
Ossuarium, VI, 21, p. 301-306
1. | ‘Een licht: ademloos gebeente.’ p. 301 |
2. | ‘Door de bomen staart’ p. 302 |
3. | ‘Heerser: wat rest.’ p. 303 |
4. | ‘De kazematten: snijd aan, dit woord.’ p. 304 |
5. | ‘Soms nog het ruisen van een sitsen schort.’ p. 305 |
6. | ‘Wat nog splijten kon in jaren van weemoed’ p. 306 |
|
|
|
HOORE, Cees van
Twee gedichten, VI, 21, p. 307-308
Grind: ‘Laat er geen grind zijn daar.’ p. 307 |
Herfstdag: ‘Behoedzaam rust het licht’ p. 308 |
|
|
|
INDERWISCH, Meindert
Vijf gedichten, VI, 21, p. 296-300
‘alles blijft opgemerkt de gevlekte stemmen’ p. 296 |
‘deze man loopt moeilijk en is bang voor’ p. 297 |
‘nu toeristen de straten niet langer’ p. 298 |
‘het is net of deze boot een snor heeft’ p. 299 |
‘als ik er niet meer was en mijn leven’ p. 300 |
|
|
Twee gedichten, 24, p. 247-248
‘kijk zegt de strijd ik ben van metaal en’ p. 247 |
‘de tovenaar strekt zijn oude hand uit’ p. 248 |
|
|
|
PRÖPPPER, Henk
Voor het boek, VII, 24, p. 246
‘Wanneer je oud zal zijn,’ |
|
|
|
TIEGES, Wouter Donath
Twee gedichten, VII, 23, p. 142-143
Geen tijd: ‘Eensklaps strooit de volle maan vale aalmoezen op het asfalt’ p. 142 |
Wee het gebeente: ‘De worm knaagt zich een weg omhoog’ p. 143 |
|
|
|
WIEG, Rogi
Vijf gedichten, VII, 22, p. 28-32
Eens was je wezenlijk: ‘Eens was je wezenlijk, winter was het,’ p. 28 |
‘Ik zal eens de goede dingen doen.’ p. 29 |
‘Wie veel verliest, wordt wat hij is;’ p. 30 |
Een verleden: ‘Werkelijk voorbij kan niets ooit zijn;’ p. 31 |
Dit wordt eens het uiteindelijke: ‘dit wordt eens het uiteindelijke: mist’ p. 32 |
|
|
| |
| |
| |
Proza
HEIJNE, Bas
Dr Love, VII, 24, p. 198-205 |
|
|
JONGSTRA, Atte
Hoofdstuk vijf opnieuw gelezenGa naar voetnoot3, VI, 21, p. 285-293 |
|
Naar het noorden, VII, 22, p. 33-53 |
|
De wolken, VII, 23, p. 144-167 |
|
|
MOOR, Margriet de
Ik droom dus, VII, 22, p. 66-79 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BEURSKENS, Huub
Dichter in de diaspora, VII, 24, p. 206-228
Hoofdzakelijk over de schilder R.B. Kitaj en diens Eerste manifest van het diasporisme (1988) en over Jean Genet; Paul Cézanne en Giorgio Morandi als kunstenaars van de twijfel; Paul Klee |
|
|
|
BURGER, Peter & JONG, Jaap de
De wetten van Reve, VI, 21, p. 327-343
Over Gerard Reve als toneelcriticus in Tirade (1958-1961); overeenkomsten tussen zijn dramatheorie en zijn prozatheorie in De Vier Zuilen Van Het Proza en over Reves romans in het licht van zijn Zelf schrijver worden |
|
|
|
CLAES, Paul
Alex intertextueel, VII, 22, p. 80-88 - Met ill.
Over Jacques Martins stripverhaal Alex l'intrépide, als ‘Alex de onversaagde’ verschenen in Kuifje (1948) |
|
|
|
FAASSEN, S.A.J. van
‘Een wel doordacht uitgaafje’. P.N. van Eyck, Jan van Krimpen en de uitgave van William Blakes The marriage of heaven and hell [1793] door A.A.M. Stols in 1928, VI, 21, p. 309-326 - Met facs.
Over de onenigheid tussen Van Eyck en Van Krimpen en de twee verschillende voorstellingen ervan door Stols (in 1929 en 1954); een poging tot reconstructie aan de hand van de ‘volumineuze correspondentie’ waarin echter de brieven van Stols aan Van Eyck en aan Van Krimpen ontbreken |
|
|
|
JONGSTRA, Atte
Een ruiterstandbeeld voor Ad Fransen. Het Chazarenstukje van Milorad Pavic, VII, 24, p. 265-270
Over Ad Fransens ‘geïiriteerd stuk’ over Pavics Het Chazaars Woordenboek in De Haagse Post (30 sept. 1989) |
|
|
| |
| |
KUIPERS, Jan J.B.
‘In het riet ligt een uitdrukking van majesteit en ironie’. F.W. van Eeden sr en de eeuwige Maat der dingen, VII, 24, p. 271-280
Diens ideeënwereld zoals die tot uiting komt in de losse aantekeningen tussen de natuurwetenschappelijke beschrijvingen in diens Onkruid: botanische wandelingen [1886; reprint: 1974, 1986] |
|
|
|
MIEDEMA, Niek
Charles Reade en het achtste gebod, VII, 23, p. 169-187
Over diens toneelwerk en plagiaat en diens bestrijding van andermans plagiaat |
|
|
|
MOORMAN, Mark
Werp af, die slaapmuts!, VII, 24, p. 253-264
De vondst van goud aan de Amerikaanse Westkust in 1848 veroorzaakte een toenemende uitwijking en plaatste het dynamische Amerika tegenover het statische Holland, ook in de literatuur: W.J. van Zeggelen, Lofzang op Californië; C.E. van Koetsveld, Klaas de landverhuizer (1848); A. Winkler Prins, Des landverhuizers afscheidsgroet aan Europa (1852); Simon Vissering, Een uitstapje naar IJ-Muiden (De Gids, XII, 1848, 2, p. 667-683); E.J. Potgieter, Een avonturier der 19de eeuw (De Gids, XIII, 1849, 2, p. 194-212 - anoniem verschenen); P.N. Muller, Moderne alchymie. Eene handelsstudie (geïnspireerd op The life of P.T. Barnum, written by himself) (De Gids, N.S. IX, 1856, 1, p. 70-88) |
|
|
|
NIJSEN, Joost
Twee zulke goede namen. Willem Versluys & Annette Versluys-Poelman, uitgevers te Amsterdam, VII, 23, p. 93-135 - Met afbn., facs., prtn.
‘Onderzoek naar het functioneren van Willem Versluys in de eerste helft van de jaren negentig in relatie tot de Tachtigers’ (p. 100-122); evolutie van het literair fonds in het licht van De Nieuwe Gids en De Beweging en de rol van Annette Versluys-Poelmam, met wier dood (10 febr. 1914) ook het literair fonds sterft (p. 122-130) |
|
|
|
PRÖPPER, Henk
[Cesare] Pavese en de kunst van de onverschilligheid, VII, 22, p. 5-27 |
|
|
WERKMAN, Hans
Touwtrekken om De Mérodes GanymedesGa naar voetnoot4, VI, 21, p. 344-378 - Met facs., ill. & prttek.: Jan Dijkstra
Ganymedes, geschreven tussen 1914 en 1923, verscheen in 1924 als bibliofiele uitgave met houtsneden van Jan Dijkstra; over de moeilijkheden - uitgeven of niet uitgeven - in gevolge De Mérodes arrestatie en gevangenschap, de tussenkomsten van Ernst Groenevelt; met brieven ter staving hoofdzakelijk van Dijkstra aan A.L. Vogelaar, eigenaar van de Amsterdamse uitgeverij De Gulden Ster, en een tweetal van Anton Kraak die de drukproeven verbeterde |
|
|
| |
| |
| |
Bijzonder gedeelte
De romantische obsessieGa naar voetnoot5
(VII, 24, p. 229-252)
BRAKMAN, Willem
Van de in hogere kringen verliefde, p. 229-331 |
|
|
JELLEMA, C.O.
Zo dom om te geloven, p. 249-252 |
|
|
JONGSTRA, Atte
Eerste idee: een boek lezen, p. 232-245 |
|
|
-
voetnoot1
- Met Aantekening (p. 65) bij de ill (p. 57)
-
voetnoot2
- Bij Georg Emanuel Opitz' The thightrope (1820); bij twee prenten
-
voetnoot3
- B. en P. en hun lectuur, op zoek naar ‘verheffende passages’ tot ze Bouvard en Pécuchet van Flaubert in handen krijgen; met noten, p. 291-293
|