| |
| |
| |
De Tweede Ronde
Tijdschrift voor literatuur
Opgericht in 1980
Redactie: Maarten Doorman, Marko Fondse, Peter Verstegen
Redactieseceretaris: Jos Versteegen
Redactieadres: p/a Uitg. Bert Bakker
Uitgever: Uitg. Bert Bakker, Herengracht 406, 1017 BX Amsterdam
Jg. IX, |
nr. 1: |
lente 1988, 224 p. = Indonesië-nummer |
|
nr. 2: |
zomer 1988, 192 p. |
|
nr. 3: |
herfst 1988, 158 p. = Pools nummer; Kees Stip |
|
nr. 4: |
winter 1988, 184 p. = Zeenummer |
| |
Artikels van de redactie
Voorwoord, 1, p. 1; 2, p. 1; 3, p. 1; 4, p. 1
Voorstelling van elk nummer |
|
| |
DEGENAAR, Job
Vier gedichten, 2, p. 30-32
Het licht op rood: ‘Zwaar van bloesem buigt de avond’ p. 30 |
Augustus, halverwege: Over het land verspreidt zich’ p. 31 |
Papavers, hoogzomer: ‘Dromerig als wij dat waren, vlak voor’ p. 31 |
Het gaat tot dat het niet meer gaat: ‘Zoals het voelt als je je arm’ p. 32 |
|
|
Vier gedichten, 3, p. 27-30
Dit sublieme: ‘Tussen inktzwarte dennen’ p. 27 |
Dezer dagen: ‘Als we dan eindelijk bleven zitten,’ p. 28 |
Siësta in Gioiosa (Sicilië)Ga naar voetnoot2: ‘De middag is voor de kinderen’ p. 29 |
Liedje voor RosaliaGa naar voetnoot3: ‘Slaap zacht, bambina, je bent niet alleen,’ p. 30 |
|
|
|
DOORMAN, Maarten
Twee gedichten, 2, p. 33-34
Willem Claesz Heda; stilleven: ‘Het is zo vaak gedaan’ p. 33 |
Willem Kalf; stilleven: ‘Wat hier ligt’ p. 34 |
|
|
Twintig [anonieme] copla's. Vert.: M. Doorman, 2, p. 92-94
‘Hoe droef moest de zon wel zijn,’ p. 92 |
‘Huil niet omdat bloemen, mijn kleine,’ p. 92 |
|
|
| |
| |
‘Of je me wel of niet toebehoort,’ p. 92 |
‘Je bent van hoofd tot voeten’ p. 92 |
‘De zon komt op waardoor steeds weer’ p. 92 |
‘Toen ik liefhad moest jij me niet’ p. 92 |
‘Ik trouwde met een grijsaard’ p. 93 |
‘Nu zit ik je aan te kijken’ p. 93 |
‘Als een arme zich vol laat lopen,’ p. 93 |
‘We keken elkaar even aan’ p. 93 |
‘Een hartaanval heeft mij’ p. 93 |
‘Je bent een dievegge want’ p. 93 |
‘Voor de ziel bestaan er drie’ p. 93 |
‘De moeder van die jongedame’ p. 94 |
‘Dame met die zwarte sluier,’ p. 94 |
‘Voor mij beieren van de toren’ p. 94 |
‘O was ik maar een ogenblikje’ p. 94 |
‘'t Ware beter dat je bij elke mis’ p. 94 |
‘Denk maar niet dat ik je begeer’ p. 94 |
‘Als een arme de pijp uitgaat,’ p. 94 |
|
|
|
Drs. P
Groningen*, 3, p. 58
‘De Grote Markt in Groningen bevat een hoge toren’ |
|
|
Oudheidkunde*, 3, p. 59-60
Tantalus: ‘De honger knaagt, de dorst vexeert. Ja, vragen staat me vrij’ p. 59 |
Castor & Pollux: ‘Nee, ik ben Pollux. Ja, ik ben Castor’ p. 59 |
Janus: ‘Voor hem is achter tegenstrijdig - achter is hem voor’ p. 59 |
Priapus: Ik heb een uitgesproken schelms profiel’ p. 60 |
Sisyphus: ‘Voooruit, daar gaat ie weer voor niks; ik loop me uit te sloven’ p. 60 |
Venus (van Milo): ‘Het schrijnt me van mijn hart tot in mijn d’ p. 60 |
|
|
|
EERD, Karel van
Pier Paolo Passolini, Uit: De as van Gramsci (1954). Vert.: K. van Eerd, 2, p. 157-160 |
|
|
FONDSE, Marko
OnthechtingGa naar voetnoot4, 2, p. 35
‘Vanuit een toegedaan verleden’ |
|
|
Vladimir Majakovski, Lilitsjka! In plaats van een brief. Vert.: M. Fondse, 2, p. 154-156 |
|
H.E. Housman, Twee gedichten*. Vert.: M. Fondse, 3, p. 54-56
De amphisbaena of: de grenzen der menselijke kennis, p. 54-55 |
De parallellogram of: de zonnige kijk eens kind, p. 55-56 |
|
|
|
HASSELT, B.F. van & STOKHOF, P.J.
Sylvia Plath, Vier gedichten. Uit: Crossing the water (1971). Vert.: B.E. van Hasselt & P.J. Stokhof, 2, p. 162-166
Facelift; Zware vrouwen, p. 162-163; 164 |
Ik ben verticaal; Spiegel, p. 165; 166 |
|
|
| |
| |
HERZBERG, Judith
Ernst Jandl, Vier gedichten. Vert.: J. Herzberg, 2, p. 150-153
De 30ste november; Een aanblik, p. 150-151; 151 |
Het zweet; Blues van de doodgetrapte man, p. 152-153; 153 |
|
|
|
HOEK, A.P. van
Maria en de duif*, 2, p. 78
‘Een plotse vleugelslag. De engel stijgt’ |
|
|
|
HOUT, Paul van den
Rhyme doesn't pay*, 2, p. 79
‘Van alle verzen die hij, tobbend, weegt en wikt’ |
|
|
|
JONKER, W.
Aleksander Poesjkin, Jevgeni Onegin (Boek VIII, 2de helft = finale). Vert.: W. Jonker, 2, p. 167-180 |
|
|
LEEFLANG, Ed
Vijf gedichten, 2, p. 36-38
Brief: ‘Vandaag herlas ik je gedichten’ p. 36 |
Oud erf: ‘Vannacht dacht ik in je tuin’ p. 37 |
In de kas: ‘De bloei lijkt al verboden.’ p. 37 |
Chinees Nieuwjaar: ‘Hier komt de onafzienbare draak,’ p. 38 |
Gaan zitten: ‘Tegen de dijk leg ik mijn jas’ p. 38 |
|
|
|
LEMMENS, Paul
Overijssel, 3, p. 57
‘De zon zoekt haar verdwijnpunt aan de einder’ |
|
|
|
NIEMEIJER, Marnix
Kleine afstand, 3, p. 31
‘Wel mogen, maar niet doen; de ellebogen op’ |
|
|
|
OS, Th. van
Twee gedichten, 2, p. 39
Volle maan: ‘Vlak na de periode Moeromatsji’ |
Bericht: ‘Kom, speel een pavane’ |
|
|
|
PRENEN, H.
Acht gedichten*, 2, p. 80-85
Vraag: ‘Gesteld dat eensklaps op klaar lichtedag’ p. 80 |
Minnedichter: ‘Hij is de lieveling van de vrouwen, p. 80 |
Half om half: ‘Vanmiddag op een damesthee’ p. 81 |
Heeroom: ‘Onkreukbaar in zijn zwarte pak,’ p. 82 |
Roem: ‘Ach weet je, ook de Faam heeft haar trompet’ p. 83 |
Calvijn etc.: Calvijn, Cauvin, Calvinus: alles kaal,’ p. 83 |
Krakers: ‘'t Is ons beloofd per aflaatbrief uit Rome’ p. 84 |
Romantisch portret: ‘Met hoge kraag en opgekropte das’ p. 85 |
|
|
Vertalingen naar*, 3, p. 61-62
Catullus, Aan Flavius, p. 61 |
François Villon, Ballade en gebed, p. 62 |
|
|
|
RAWIE, Jean Paul
[Gedichten]
Waar ik ga: ‘Voordat ik in mezelf begin te praten’ 2, p. 40 |
Zandloper: ‘Ik keer het tijdglas telkenmale om’ 2, p. 41 |
|
|
| |
| |
Herstel: ‘Toen ik na de vertwijfeling en koorts’ 3, p. 32 |
Oordeel: ‘Nooit zonder ongenode bijgedachten’ 3, p. 33 |
|
|
Drie epitafen*. Vert.: J.P. Rawie, 2, p. 95
Charles Baudelaire, ‘Hier rust wie, al te zeer verzot op gore snollen,’ |
Jean de la Fontaine, Grafschrift voor een luilak |
Paul Scarron, ‘De man wiens rustplaats gij aanschouwt’ |
|
|
Ciro di Pers, Zandloper. Vert.: J.P. Rawie, 2, p. 161 |
|
|
ROGGEMAN, Willem M.
Het huis, 3, p. 34
‘Voor het huis wacht een zonnevlek’ |
|
|
|
ROSEN, L.F.
Vier gedichten, 2, p. 42-44
Bezoek uit den hoge: ‘Vader kwam in een onnavolgbaar licht en schoon’ p. 42 |
K-paviljoen: ‘De tere, nette kudde van twaalf op een rij’ p. 43 |
De leeuwen: ‘Een haast menselijke schrik schampt hun gelaat’ p. 44 |
Feestganger: ‘Toen ik weer eens veel vermoedde en niets begreep’ p. 44 |
|
|
|
SANDERS, Georgine
Twee gedichtenGa naar voetnoot5, 2, p. 45-46
WeerberichtGa naar voetnoot5: ‘Hoe zacht en vochtig voelt de lucht vandaag’ p. 45 |
Tussentijd: ‘Nu bloeit alleen wat zich niet haast,’ p. 46 |
|
|
|
SCHREUDER, Max
Twee gedichten, 2, p. 47-48
Bijlmer (binnen): ‘Ruim binnen bereik van lage ramen’ p. 47 |
Bijlmer (buiten): ‘Eenmaal het toppunt bereikt’ p. 48 |
|
|
|
STIP, Kees
Vier sonnetten*, 2, p. 86-89
Beethoven: ‘Hij stond op de piano. Elke keer’ p. 86 |
Mijn slaapmuts: ‘Nu goed, ik heb een slaapmuts op, akkoord’ p. 87 |
De spreker: ‘Ik kreeg het woord. De zenuwen erbij’ p. 88 |
De smidse: De smidse was een hoekje van de hel’ p. 89 |
|
|
Een keur van Trijntje FoppenGa naar voetnoot6, 2, p. 97-102
Op een aal; een angsthaas; een baars, p. 97 |
Op een eend; een brilslang; een egel; een eendagsvlieg, p. 98 |
Op eidereenden; een ezel; een gorilla; een glimworm p. 99 |
Op een herdershond; een hangbuikzwijntje; een kip; een kraai p. 100 |
Op een luiaard; een katvis; een Vlaamse gaai; een stekelbaars, p. 101 |
Op drie pinken; een woerd; een zalm; een zwaan, p. 102 |
|
|
|
VERSTEEGEN, Jos
Alles stroomt (Een gesponnen gedicht)*, 3, p. 63
‘Denkend aan België zie ik rivieren’ |
|
|
| |
| |
VERSTEGEN, Peter
[Gedichten]
Levensloop: ‘Veel levensloop leer je,’ 2, p. 49 |
Ziel: ‘En na het wegpellen van nog een schaal’ 3, p. 35 |
|
|
Johann Wolfgang von Goethe, Veertien gedichten*. Vert.: P. Verstegen, 2, p. 71-77
Recensent; Vreugden van de jonge Werther, p. 71; 72 |
Venetiaanse epigammen: 68, 69, 70, 71, p. 72-74 |
Annonce; De ouderdom; Nooit goed, Met weinig tevreden, p. 75; 75-76; 76 |
‘Waarom schrijf je niet tegen Kotzebue,’; ‘Wat een kleinburger is?’, p. 76; 77 |
‘Die steekt maar matig in zijn vel’, ‘Op de jongste dag, voor Gods troon gestel’, p. 77 |
|
|
Pleuke Boyce, Drie gedichten. Vert.: P. Verstegen, 2, p. 144-147
Brieven aan mijn vader, p. 144-145 |
Het belang van landschap; Over ons wakend, p. 146; 147 |
|
|
|
VLEUGELHOF, Lou
Vier gedichten, 2, p. 50-52
Krulwilg: ‘Met zoveel gekrulde zinnen’ p. 50 |
Slachtbiggen: ‘Wachtend voor rood’ p. 51 |
Composthoop: ‘Tegen de ingekuilde sterfte’ p. 52 |
Tan Joung: ‘Tan Joung is 64 jaar’ p. 52 |
|
|
|
WEERLEE, Duco van
[Gedichten]
Pangandaran - Laut Biru: ‘Mijn eerste liefje, een tanige dame’ 2, p. 53 |
Ubud - Sama's cottage: ‘Als een brave padvinder bouwt Wayan een’ 2, p. 54 |
Tobameer: ‘Kasian tante Toba, Hare Majesteit Bergmeer.’ 3, p. 36-37 |
|
|
|
WERVERS, Rob
Twee gedichten*, 2, p. 90-91
Freudiaans: ‘Balzac zag kunst als sublimatie:’ p. 90 |
Idylle: ‘Nadat het kind geboren was’ p. 91 |
|
|
|
WIEBES, Marja & BERG, Margriet
[Vertalingen], 2
Anna Achmatova, ‘De herinnering gaat al verbleken,’ p. 140 |
Aleksandr Blok, ‘Nacht, straten, apotheek, lantaren,’ p. 141 |
Ivan Boenin, ‘Die blik als een hert, die stille ogen’ p. 141 |
Afanasi Fet, Wilgen en berken; ‘Ik kwam bij je met verhalen’ p. 148; 149 |
F.I. Tjoettsjev, Silentium; ‘Ik kende ogen - o, die ogen!’ p. 181; 182 |
|
|
|
WIESSING, Benita
Jorge Luis Borges, Christus aan het kruis. Vert.Ga naar voetnoot7: B. Wiessing, 2, p. 142-143 |
|
|
WIJK, W.J. van
Uit: Lage landen, 3, p. 38
Heidens: ‘Kale akkers’ |
Vrieskou: ‘aan de lijn’ |
Graf: ‘Bij zijn leven had hij’ |
|
|
| |
| |
WIT, Klaas de
En kenden geen verdriet. Uit: Twaalf SDAP-verzen, 1930-1940, 2, p. 55-59
1 mei voor het kind; Ingezonden, Rode jeugdzonde, p. 55-56; 57 |
Zijn wij bereid?; Paasheuvel aan de vooravond, p. 58; 59 |
|
|
|
ZWEDEN, Jaap van
Vier gedichten, 2, p. 60-62
De bel: ‘Er werd gebeld een avond in november’ p. 60 |
Alles wat je doet...: ‘Alles wat je doet heeft een naam’ p. 61 |
Hoe leven onze gedichten: ‘Hoe het is om als gedicht te leven:’ p. 62 |
Toscaans huis: ‘Soms loop ik in een denkbare wereld’ p. 62 |
|
|
| |
II. Proza
LANOYE, Tom
Eerste brief aan Soo. (Alles moet weg. Hfdst. II), 2, p. 3-13 |
|
|
LANZING-FOKKER, C.
Mario Benedetti, Vijf jaar van een leven. Uit: La muerte e otras sorpresas, 1968. Vert.: C. Lanzing-Fokker, 2, p. 122-131 |
|
|
LINN, Stella
Miguel Delibes, Vijf uren met Mario. Uit: Cinco horas con Mario, 1966. Vert.: S. Linn, 2, p. 132-138 |
|
|
POINTL, Frans
Het bezoek, 2, p. 14-16 |
|
De verwarrende werelden van de jonge Frans P., 3, p. 3-11 |
|
|
POL, Barber van de
Felix de Azua, Geschiedenis van een idioot door hemzelf verteld of De inhoud van het geluk. Historia de un idiota contada por el mismo. Hfdst. I-III. Vert.: B. van de Pol, 2, p. 115-121 |
|
|
SPIJKER, Jorden
Herman de Morée, 2, p. 17-28 |
|
|
WEERLEE, Duco van
Samosirs vader & zonen. Een ontwikkelingssprookje, 3, p. 12-25 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
Drs. P
Sonnettenbundel (In rubiek: de rondvraag), 2, p. 185-186
Raymond Queneau publiceerde zijn Cent mille milliards de poèmes in 1982; Hans van Leeuwens 150 000 000 000 000 potentiële sonnetten werden gepubliceerd in de schoolkrant Codex van de Technische Hogeschool te Apeldoorn |
Met constructie van een sonnet door Drs. P en een acrostichon als dankbetuiging voor Hans van Leeuwen: ‘Rolls Royce heeft in perfectie steeds volhard’ p. 186 |
|
|
|
GOUDART, Hans
|
| |
| |
WISSEN, Driek van
De Kees Stip Prijs. Enige suggesties voor een juryverslag, 2, p. 64-69
Een juryverslag ontbrak toen hij in 1987 de prijs kreeg; poging ‘tot een andere definiëring’ van light verse |
|
|
| |
V. Illustratie
Goethe, Johann Wolfgang von, 2, p. 103-111 |
Hugo, Victor, 4, p. 83-86 |
Schulz, Bruno, 3, p. 64-70 |
| |
Bijzondere nummers / gedeelten
Indonesië-nummer
(nr. 1, 224 p.) - Met afbn., ill., prtn.
Redactie: Jos Versteegen
Voorwoord
‘Hier moge blijken ‘hoezeer de culturen van Nederland en Indonesië verweven zijn geweest’ (p. 1) |
| |
Nederlandse poëzie
Drs. P
Tweemaal Insulinde*, p. 108-109
‘Wie ooit in Insulinde heeft gewoond’ p. 108 |
‘De nagloed van de zon’ p. 109 |
|
|
|
EERD, Karel van
Indische familie*, p. 106-107
‘F wist wat velen jaren later wisten:’ |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Voorval op Java, p. 46
‘Bij een waringin lagen wij te wachten,’ |
|
|
|
HOOPEN, Peter ten
Twee gedichten, p. 47-50
Het is koud in de tropen, p. 47-48 |
‘het is koud in de tropen kil en klam als nederland’ |
Onder de klamboe, p. 49-50 |
‘een wolkloze ochtend’ p. 49-50 |
|
|
|
MULJONKO, Joke
Drie gedichten, p. 51-52
Wandelen met Tip: ‘Twee mannen en een kind lopen naar de zee,’ p. 51 |
Afnemende maan: ‘De maan, een roomgele beschuit,’ p. 52 |
Zij: ‘Zij was eiseres, maar nam’ p. 52 |
|
|
| |
| |
RAWIE, Jean Pierre
Zendeling, p. 53
‘Ik heb hem niet gekend, maar zijn portret’ |
|
|
|
RESINK, G.J.
Vier gedichten*, p. 110
Afvaart: ‘Wat zal het rustig zijn op die brancard’ |
Stofjes: ‘Houdt het maar niet op, proffen en profeten,’ |
Eine feine Nachtmusik: ‘De asembomen krijgen 's avonds stem’ |
Kosmisch hapje: ‘Ik heb mij vannacht weer tegoed gedaan’ |
|
|
|
SANDERS, Georgine
Twee gedichtenGa naar voetnoot8, p. 54-55
Brooklyn in augustus: ‘De beurtzang van de late zomer klinkt’ p. 54 |
November in Jakarta: ‘Ik sla de bladen om van het kinderboek,’ p. 55 |
|
|
|
SNOEK, Kees
Locaties, p. 57
‘op de kalender verbleken de namen’ |
|
|
|
SPRINGER, F.
Batavia 1934 (fragmenten): Theedrinken, p. 57-59
1. | ‘ik weet je zeker’ p. 57-58 |
2. | ‘de uiver’ p. 59 |
|
|
|
VROMAN, Leo
Twee gedichten, p. 60-61
Bali: ‘Braaf hoe hun puisteenwerkelijke Goden’ p. 60 |
JakartaGa naar voetnoot9: ‘De ademloze nanachten waarmee’ p. 61 |
|
|
| |
Vertaalde poëzie
Chairil Anwar, Vier gedichten. Vert.: Dolf verspoor, p. 93-94
Paradijs; Verhaal voor Dien Tamaela, p. 93; 94 |
Schemering aan een kleine haven; Voor het album van D.S., p. 95; 96 |
|
Chairil Anwar, Getweeen; Tot de bedelaar. Vert.:Alfred van der Helm, p. 170; 173 |
Chairil Anwar, Mijn huis. Vert.: Jos Versteegen, p. 172 |
|
Sapardi Djoko Damono, Vijf gedichten. Vert.: Kees Snoek, p. 173-175
Bij het ontluiken van bloembladen; Variaties op een ochtend (1-3), p. 173; 174 |
Over de zon; Tekst voor een popsong, Toverij van regen, p. 174; 175 |
|
Abdul Hadi W.M., Vier gedichten. Vert.: Kees Snoek, p. 176-178
Potlood; Een stem; Dageraad in het voorjaar, De weg, p. 176; 177; 178 |
|
Toeti Heraty, Drie gedichten. Vert.: Kees Snoek, p. 179-181
Eenzame visser; De brug I-II, p. 179; 180-181 |
|
Yudhistira ANM Massardi, Het gedicht van de tandenborstel. Vert.: Jos Versteegen, p. 182 |
| |
| |
Rendra, Gedichten. Vert.: Jos Versteegen, p. 111-118 - Met collages: Hardi
‘Ik hoor een stem:’; Eigenhandig streven, p. 112; 113 |
‘De Ciliwung stroomt’; ‘... Omdat wij waarachtig geen stof zijn.’, p. 114; 115 |
‘...Je leeft niet om te zuchten en te steunen.’, p. 116 |
‘Op de verschroeide aarde klinkt telkens de levensvraag:’, p. 117 |
‘Gisteren en morgen’, p. 18 |
|
|
Rendra, Vier gedichten. Vert.: Kees Snoek, p. 183-189
Getuigenis omtrent de mastodonten; Vuurvogel, p. 183-186; 187 |
Gedicht van hen die de hitte verduren; Terug, p. 188; 189 |
|
|
Rendra, Twee gedichten. Vert.: Alfred van der Helm & Angela Rookmaker, p. 190
|
|
Satrowardoyo, Twee gedichten. Vert.: Jos Versteegen, p. 191-192
Het onverschillige vers; ‘De vrouw in het glas’, p. 191; 192 |
|
|
Sitor Situmorang, Zestien gedichten. Vert.: Kees Snoek, p. 193-211
The tale of two continents; Bloem, Rotsbloem, p. 193; 194 |
Plein in de ochtend: Sukabumi; Sacré Coeur, p. 195; 196 |
Schilderij van meisjes; M.S. Bali; Nachtwake, p. 197; 198; 199 |
Antwoord op vaders brief; Incommunicado (Gijzelaar), p. 200; 201 |
Tobameer; Wereld van de stamvaders, p. 202-203; 204 |
Sprookje van het paradijs in de zee van Halmahera, p. 205-207 |
Lied van de witte brug; Gordel van smaragd aan de evenaar, p. 208-209; 210-211 |
|
|
Bibsy Soenharjo, Twee gedichten. Vert.: Kees Snoek, p. 212-213
Het slapende hart; Schildpad in de woestijn, p. 212; 213 |
|
|
B.Y. Tand, Vijf gedichten. Vert.: Kees Snoek, p. 214-215
Stil (1-3); Spiegel (1-2), p. 214; 215 |
|
J.E. Tatengkeng, Willem Kloos (1938). Vert.: Alfred van der Helm, p. 216 |
| |
Nederlands proza
ANDRIESSE, Peter
Wonderbare visvangst op Pulu Laut, p. 3-15 |
|
|
BERG, Joop van den
|
|
CORNETS DE GROOT, R.A.
|
|
DJOJOPOESPITO, Soewarsi
|
| |
| |
MAHIEU, Vincent
|
|
VUYK, Beb
|
| |
Vertaald proza
Haji Danarto, Uit: Een Javaan op bedevaart. Vert.: Alfred van der Helm, p. 120-124 |
Kipandjikusmin, Hetam Kaïns. Vert.: Alfred van der Helm, p. 125-137 |
Y.B. Mangunwijaya, Research-team cultuurgeschiedenis Noord-Molukken Instituut voor cultuurstudie en -research van de Universiteit ‘Soekarno-Hatta’. Vert.: F. van den Bosch, p. 138-141
Uit de roman: I. Kan-ikan Hiu, Ido, Homa (1983) |
|
Gerson Poyk, Matias Akankari. Vert.: Luc Petersen, p. 142-147 |
|
Pramaoedya Ananta Toer, Meisje van het strand (Romanfragment). Vert.: Marjanne Termorshuizen, p. 148-158 |
|
Putu Wijaya, De portemonnee. Vert.: H.M.J. Maier, p. 159-168 |
| |
Kritische bijdragen
MAIER, H.M.J.
Goenawan Mohamad, Over het isolement van de [Indonesische] literatuur. Uit: Seks, sastra, kita (1980). Vert. H.M.J. Maier, p. 63-71 |
|
|
SNOEK, Kees
Sitor Situmorang en de zee van zijn verlangen, p. 72-78 |
|
|
TERMORSHUIZEN, Gerard
Daum in Batavia, p. 79-91
Twee fragmenten uit het laatste hfdst. van zijn studie P.A. Daum, journalist en romancier van tempo doeloe |
|
|
|
WEERLEE, Duco van
De horoscoop van Indonesië, p. 218-223 |
|
| |
Pools nummer
(nr. 3, p. 40-48; 72-160) - Met ill.
Redactie: Gerard Rasch
[Inleiding]
RASCH, Gerard
De Poolse wrong, p. 64-70
Over ‘de innige verstrengeling van literatuur en politieke werkelijkheid |
|
|
| |
| |
| |
Poëzie
Stanislaw Baranczak, Drie gedichten. Vert.: Esselien 't Hart, p. 115-117
Eens na jaren; Een tweede natuur; De post, p. 115; 115-116; 116-117 |
|
|
Miron Bialoszewski, Vijf gedichten. Uit: Atlantyda, 1986. Vert.: Gerard Rasch, p. 118-121
Slaap getuigenis, Studie van de sleutel, p. 118 |
Ballade over het afdalen naar de winkel, p. 119 |
Vreugdevol zelfportret; Ik heb een kachel, p. 120; 121 |
|
|
Kazimierz Brandys, Uit: Maanden (1978-1980). Vert.: Liesbeth Schnack-Dijkhuis, p. 147-154
November 1978; April 1979, p. 147-150; 150-154 |
|
|
Julia Hartwig, Vier gedichten. Vert.: Esselien 't Hart, p. 122-124
O, mijn uitverkorene; Spraak, o spraak, p. 122; 123 |
Maar natuurlijk; ‘Wat hoor je in de keuken?’ p. 124 |
|
|
Zbigniew Herbert, Vijf gedichten. Uit: Hermes, de hond en de ster (1957). Vert.: Gerard Rasch, p. 125-131
Mijn stad; Balkons; Nooit over jou, p. 125-126; 126-127; 128 |
Onverbeterlijk; Het lied van de trommel, p. 129; 130-131 |
|
|
Ryszard Krynicki, Vier gedichten. Vert.: Gerard Rasch, p. 132-134
Te vroeg; Doodsreis III; Niemandselegie, ‘Dit jaar’, p. 132; 133; 134 |
|
|
Czeslaw Milosz, Vijf gedichten. Vert.: Gerard Rasch,. 135-138
Luchtig gesprek; Grieks portret; Niet meer, p. 135; 136; 137 |
Eksterlijk; Hoort, hoort niet, p. 138 |
|
|
Cyprian Kamil Norwid, Lyriek en het gedrukte woord. Uit: Vademecum (1865). Vert.: Arent van Nieukerken & Jos Versteegen, p. 139 |
|
Adam Zagajewski, Vier gedichten. Vert.: Gerard Rasch, p. 140-145
IJzer; De late Beethoven; Ik; Gezicht, p. 140-141; 141-142; 143; 144-145 |
|
| |
Proza
Kazimierz Brandys, Uit: Maanden (1978-1980). Vert.: Liesbeth Schnack-Dijkhuis, p. 147-154
November 1978; April (1979), p. 147-150: 150-154 |
|
|
Zbigniew Herbert, Het huis. Uit: Hollandse apocriefen (1979). Vert.: Gerard Rasch, p. 72-75 |
|
Ryszard Kapuscinski, Het lijk. Uit: Rimboe op z'n Pools (1962). Vert.: Frans Jong, p. 76-83 |
|
Krystyna Kofta, In gedachte, woord en daad (1986). Vert.: Gerard Rasch, p. 84-89 |
|
Andrzej Kusniewicz, Zedenvaria (1985; fragment). Vert.: Gerard Rasch, p. 90-96 |
| |
| |
Czeslaw Milosz, Notities over ballingschap. Vert.: Frans Jong, p. 155-158
Nut, Stramien; Commentaar bij het bovenstaande, p. 155; 155-156 |
Nieuwe ogen; Wanhoop; Acclimatisatie, p. 156; 156-157; 158 |
De ruimte; Schaduwen op de wand, p. 158 |
|
|
Slawomir Mrozek, Nachtwake in de bergen (1985). Vert.: Esselien 't Hart, p. 97-102 |
|
Marek Nowakowski, De rode kater. Uit: De jongen met de duif op het hoofd (1979). Vert.: Karol Lesman, p. 103-105 |
|
Bogdan Wojdowski, De zak. Uit: Een mensje, een stom vogeltje, een kooitje en de wereld. Verhalen van achter de muur (1975). Vert.: Karol Lesman, p. 106-113 |
| |
Gedichten van en voor Kees Stip
(nr. 3, p. 50-53)
STIP, Kees
Uit het dankwoord, p. 53
‘Hoera, ik ben helaas al driekwart honderd’ |
|
|
Driemaal Trijntje Fop (ten bewijze dat de verzameling te vroeg komt), p. 53
Op een pitbullterrier: ‘Een pitbullterrier verslond’ |
Op een glimworm: ‘Een kleine glimworm, ene Sijtje’ |
Op een poedel en diens kern: ‘Een poedel, nogal knap van kop, |
|
|
|
BOERSTOEL, Jan
[Gedichten], p. 50
Ach, laat ze toch: ‘Ach, laat ze toch, de jonge Turken die de stunt’ |
Op Fop: ‘Hij richt zich nu op dit, en dan op dat -’ |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
Blijve Kees Stip altijd, p. 51
‘Kees Stip driekwart eeuw oud!’ |
|
|
|
WIJS, Ivo de
[Gedichten], p. 51-52
Op een feest (Aan Katja Stip), p. 51 |
‘Wie, vroeg vriend, schetst mij de reden’ |
Ballade, p. 52 |
‘Een vers voor Stip, wat moet ik daar mee aan?’ |
|
|
| |
Zeenummer
(nr. 4, 184 p.)
Poëzie
BERG, Margiet & WIEBES, Marja
[Vertalingen]
Aleksander Poesjkin, Aan de zee, p. 174-176 |
Fjodor Tjoettsjev, ‘Mooi ben je zee in nachtelijk duister’, p. 179 |
|
|
| |
| |
DEGENAAR, Job
Twee zeegedichten, p. 39-40
De zee: ‘Hier nu zindert de chaos niet meer’ p. 39 |
Orpheus aan de Bretonse kust: ‘Op een ledige achtermiddag’ p. 40 |
|
|
|
DOOREN, Frans van
[Vertalingen]
Mario Luzi, Aan de kant, p. 166 |
Giambattista Marina, Uitnodiging, p. 168 |
Vergilius, De storm (Aeneis I, v. 81-122), p. 180-181 |
|
|
|
Drs. P
De zee, p. 78-79
‘“De zee,”, zo sprak mijn sterk doorgroefde buurman’ |
|
|
|
HEES, Annelies
[Vertalingen]
Robert Corydon, Zeelijn. (Uit: Skraenten mod havet, 1955), p. 149 |
Gustaf Munch-Petersen; Schets. (Uit: 19 digte, 1937), p. 172 |
|
|
|
HOEK, Pedro van
XXX, De vuurtorenwachter*. Bewerking: P. van Hoek, p. 69 |
|
|
HOGENDOORN, W.
[Vertalingen]
Rubén Dario, Symfonie in grijs majeur, p. 150-151 |
Silvina Ocampo, Slapeloze Palinurus, p. 173 |
Dylan Thomas, Lig stil, slaap bedaard, p. 138 |
|
|
|
HOKWERDA, Hero
Nikos Kavvadias, Drie zeegedichten. Vert.: H. Hokwerda, p. 158-161
Bitterheid; Mal du départ; Zuiderkruis, p. 158-159; 160; 161 |
|
|
|
JANSMA, Esther
De lange val naar zee, p. 41 |
|
|
KEUSTERMANS, Lisette
[Vertalingen]
Harry Martinson, Drie gedichten, p. 170-171 |
Uit: Natur (1934): De zeewind; Zomernacht in de Botnische golf, p. 170; 171 |
Uit: Cikade (1953): ‘Ik houd van drijfhout’, p. 171 |
Göran Palm, De zee*, p. 80 |
|
|
|
KRUIT, Johanna
Zeegedichten, p. 42-45
De weg van het water, p. 42
1. | ‘Wat niet bestaat kan er niet zijn.’ |
2. | ‘We gingen steeds voorbij’ |
3. | ‘Soms huivert het even.’ |
|
Het zeedorp: ‘Alsof ze wist hoe het zou zijn’ p. 43 |
‘We reisden naar een land waar we van hielden.’ p. 43 |
Huis aan zee: ‘Het huis is ver, verleden ligt’ p. 44 |
‘Een man houdt zich vast aan de zee.’ p. 44 |
‘Zoals je de taal verlaat’ p. 45 |
|
|
| |
| |
LEEFLANG, Ed
Een oude zee, p. 46
‘Wat doen de bruinvissen in mei.’ |
|
|
|
SANDERS, Georgine
Twee zeegedichtenGa naar voetnoot13, p. 47-48
Aangespoeld: ‘Stro en wrakhout geven aan’ |
Monochroom: ‘Verminderd landschap dat zich voegt’ p. 48 |
|
|
|
De SCHOOLMEESTER
|
|
SLAUERHOFF, J.
Acht vertalingenGa naar voetnoot14. Uit: Verzamelde gedichten (1988, tweede dr.), p. 62-67
Charles Baudelaire, De albatros, p. 62 |
Corbière, In memoriam Kapitein Bambine; Kapitein Ledoux, p. 63; 64 |
Corbière, Uitreis van het kaperschip, p. 64 |
Rubén Dario, De piraten; Vesper, p. 65 |
John Masefield, Zeekoorts; De oude zeeman, p. 66; 67 |
|
|
|
STIP, Kees
Zoutwaterbeesten van Trijntje Fop*, p. 82
Op drie zeebeesten: ‘Wie zeeën zieden zag, begreep:’ |
Op enige vissen: ‘Een waterbekken hier of daar’ |
|
|
|
VERMEYDEN, Paula
[Vertalingen]
Stefan Hördur Grimsson, Vissersboot, p. 152 |
Snorri Hjartarson, Maan en sterren; Aan zee 1-3, p. 153; 154 |
Egill Skallagrimsson, ‘Met de stormbeitel steekt’, p. 177 |
Jon ur Vör, De zee en de berg; Onder het voordek, p. 183; 184 |
|
|
|
VERSTEEGEN, Jos
[Vertalingen]
H.W. Longfellow, De ondergang van de Hesperus*, p. 70-76 - Met ill.: Harvey Kurtzman & Wallace Wood |
Ogden Nash, Barmeisjes zijn godinnen meer nog dan zeemeerminnen*, p. 77-80 |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
Sri Lanka, p. 49
‘De hitte van een palmstrand’, kalme zee’ |
|
|
[Vertalingen]
Charles Baudelaire, De albatros; Mens en zee, p. 146; 148 |
Heinrich Heine, Uit: Die Nordsee: Storm; Vragen, p. 155-156; 157 |
D.H. Lawrence, Het dodenschip; Verlangen zinkt weg in zee, p. 162-163; 163 |
D.H. Lawrence, November aan zee, p. 1 |
Pierre de Marbeuf, De liefde en de zee, p. 167 |
Stéphane Mallarmé, Zeebries, p. 169 |
Richard Ryan, De vliegende Hollander*, p. 81 |
Paul Verlaine, Op zee, p. 182 |
|
|
| |
| |
VLEUGELHOF, Lou
|
|
VROMAN, Leo
|
|
VROOMKONING, Victor
Drie gedichten, p. 54-55
Vloedlijn: ‘Nooit moeder zo nabij’ p. 54 |
Eb: ‘Het is strand van half twee.’ p. 55 |
Strandjutter: ‘Zee weekt los wat maanden lang’ p. 55 |
|
|
|
WERKGROEP SLAVISTIEK LEIDEN
M.J. Lermontow, Een zeil. Vertaling, p. 165 |
|
| |
Proza
BERG, Margriet & WIEBES, Marja
Vladimir Nabokov, De haven. Uit: Vozvrasjtensenije Tsjorba (1930). Vert.: M. Berg & M. Wiebes, p. 139-145 |
|
|
BRUGGEMAN, Alie
Knut Hamsun, Op de banken. Uit: Siesta (1897). Vert.: A. Bruggeman, p. 109-115 |
|
|
HOKWERDA, Hero
Nikos Kavvadias, Li. Vert.: H. Hokwerda, p. 116-132 |
|
|
HORN, Miebeth van
Joseph Conrad, Spiegel van de zee. The mirror of the sea. Hfdst. XIV (1906). Vert.: M. van Horn, p. 105-108 |
|
|
HOS, Johan
Herman Melville, Het begin. Moby Dick. Hfst. I (1851). Vert.: J. Hos, p. 133-138 |
|
|
LEEUWEN, Richard van
De verhalen van Sindbad de zeevaarder.De derde reis. Uit: Duizend-en-een-Nacht. Vert.: R. van Leeuwen, p. 88-98 |
|
|
MUTSAERS, Charlotte
|
|
TOONDER, Marten
Alleen maar papier, p. 8-11 |
|
| |
| |
WAASDORP, Joop
Krabbels te water. Uit: De verhalen, p. 12-18 |
|
|
WIENER, L.H
Tweemaal is scheepsrecht, p. 19-37 |
|
|
-
voetnoot1
- De titels met * behoren tot de rubriek: Light verse
Vaak is een korte notitie over de vertaalde auteur opgenomen en is de oorspronkelijke versie van de gedichten afgedrukt in kleine letter
-
voetnoot3
- Rosalia Lombardo, gemummificeerd in 1920 op tweejarige leeftijd (Catacombe Cappuccini, Palermo
-
voetnoot5
- Eerste gedicht gedateerd: Brooklyn, juni 1987-mei 1988; tweede gedicht: 20 sept. 1986-4 febr. 1988 & opdracht: Voor Bert Voeten
-
voetnoot5
- Eerste gedicht gedateerd: Brooklyn, juni 1987-mei 1988; tweede gedicht: 20 sept. 1986-4 febr. 1988 & opdracht: Voor Bert Voeten
-
voetnoot6
- Opgenomen in rubriek: Anthologie; met een inleiding door Dick Welsink, p. 96
-
voetnoot7
- Vertaling met haar studenten in groepsverband
-
voetnoot8
- Respectievelijk gedateerd: aug.-nov. 1987; nov.-dec. 1987
-
voetnoot10
- Eerste hfdst. uit: We'll meet again some sunny day (voorlopige titel)
-
voetnoot11
- Uit autobiografische roman in hs.; biografische noot door Robert-Henk Zuidinga, p. 39
-
voetnoot13
- Respectievelijk gedateerd: Brooklyn, juni-juli 1988; Brooklyn, maart-mei 1988
|