| |
| |
| |
Maatstaf
Opgericht in 1953
Redactie:
Peter de Boer, Koen Koch, Gerrit Komrij, Ethel Portnoy, Harry G.M. Prick, Henk Romijn Meijer, Martin Ros, Rob Schouten, Th.A. Sontrop, Bart Tromp
Redactieadres:
Maatstaf t.a.v. Ellen Schalker, Singel 262, 1016 AC Amsterdam
Uitgever:
bv Uitgeverij De Arbeiderspers, Singel 262, Amsterdam
Administratie:
BV Weekbladpers, Afd. abonnementen, Postbus 1050, 1000 BB Amsterdam
Jg. XXXVI, |
nr. 1: |
januari 1988, 96 p. |
|
nr. 2: |
februari 1988, 96 p. |
|
nr. 3: |
maart 1988, 88 p. |
|
nr. 4: |
april 1988, 88 p. |
|
nr. 5: |
mei 1988, 88 p. |
|
nr. 6: |
juni 1988, 100 p. |
|
nr. 7: |
juli 1988, 88 p. |
|
nr. 8: |
augustus 1988, 96 p. |
|
nr. 9-10: |
sept. -okt. 1988, 256 p. = Autobiografieën |
|
nr. 11-12: |
november-december 1988, 152 p. |
| |
Artikels van de redactie
[Medegedeeld in de rubriek: Plastic Zak]
Brief van Joris Tulkens - over zichzelf, zijn werk en de kritiek -aan de redactie, ter begeleiding van een ingezonden verhaal, 2, p. 90-92 |
Briefje van Hans Werkman (in facs) n.a.v. de toezending van Maatstaf nr. 8-9 van 1987 = Erotiek-special |
|
| |
I. Poëzie
AS, TOM VAN
Gedichten, 5, p. 70-74
‘ootje oxenaar, de ontwerper van onze bankbiljetten’ p. 70 |
‘bij ons thuis aten we tussen de middag warm’ p. 71 |
‘vijf huizen weg’ p. 72 |
‘kijk,’ p. 73 |
‘de ochtend van de tiende mei’ p. 74 |
|
|
| |
| |
ASSCHER, Maarten
Lord Alfred Douglas, De stad van de ziel I-IV (The city of the soul). Inl.Ga naar voetnoot1 & vert.: M. Asscher, 5, p. 39-40; 41-42 |
|
|
BASTELAERE, Dirk van
Gedichten, 7, p. 61-65
Verjaarspartij, p. 61 |
‘Al ben ik een hand met een taartschep’ |
Zelfportret in vallend serviesgoed, p. 62 |
‘Ze diept blank aardewerk op’ |
Léon Spilliaert, ‘Zelfportret 1907-1908’, p. 63 |
‘Het is de tweede, maar van welke maand.’ |
Vélazquez, ‘De portretten van Philips IV’, p. 64 |
‘Hij stapt naar voren, een nieuwe orde.’ |
Octave Landuyt, ‘De zuurstofdroom (1973)’, p. 65 |
‘Hij kijkt niet zorgelijk,’ |
|
|
|
BOER, Peter de
[Gedichten]
De dijk: ‘Niet de Hondsbosse, maar die voor Helsdeur’ 7, p. 10 |
Duin: ‘vaar nu niet meer’ 11-12, p. 57 |
|
|
|
BORGDORFF, Len
Gedichten, 2, p. 12-16
Signaal: ‘er werd gebeld - hij schrok’ p. 12 |
‘de mussen zijn in deze hitte’ p. 13 |
Crucifexit: ‘een lichte tik maar dat het corpus viel’ p. 14 |
‘jij maakte 't landschap grijs en zacht’ p. 15 |
Drinkbeker met kind: ‘toen hij het brood brak kwam hij hem zo aardig voor’ p. 16 |
|
|
|
BOUWERS, Lenze L.
Gedichten, 5, p. 62-64
Puber: ‘De felle merrie vecht voor haar bestaan’ p. 62 |
Mens/mens: ‘Ga staan. Plaats de ruggen tegen elkaar.’ p. 63 |
Wiegedood: ‘Verkleinwoord. Bloemenmandje. Vlinderstruik’ p. 63 |
Nachtgezicht: ‘De stalen deur gaat vanzelf open,’ p. 64 |
Meerdimensionaal: ‘Zwarte bessen plukken. Alleen de plek’ p. 64 |
|
|
|
DOOREN, Frans van
Giacomo Leopardi, Palinodie aan het adres van Gino Capponi. Inl. & vert.: F. van Dooren, 1, p. 75-76; 77-83 |
|
|
DUCAL, Charles
Voorgoed gestraft, 7, p. 48-52
Avond: ‘Wind spoelt de nacht in de tuinen’ p. 48 |
Oog in oog: ‘'s Avonds kan hij het huis horen hijgen.’ p. 49 |
Retrograde: ‘Wie loopt in lege schoenen door de klas?’ p. 50 |
Honden: ‘Het kind is bang, is bang van honden’ p. 51 |
Geloof: ‘Holle weg van hoeve naar kerk’ p. 52 |
|
|
| |
| |
EIJKELBOOM, Jan
Twee gedichten, 3, p. 64-65
De schrale man langs de kant, p. 64 |
‘Soms baad ik in weelde van taal’ |
These trees stand... (naar W.D. Snodgrass), p. 65 |
‘Deze bomen staan uiterst hoog onder de lucht’ |
|
|
W.D. Snodgrass, Heart's needle 1-6, 10Ga naar voetnoot2. Inl. & vert.: J. Eijkelboom, 8, p. 51-52; 53-68 |
|
|
ENT, Anton
Vier gedichten, 1, p. 59-60
Je rook de warme zwarte teer, p. 59 |
‘Je rook de warme zwarte teer en kroop’ |
Je verwijt dat ik doortastend streel, p. 59 |
Ik ben geen christus meer, p. 60 |
‘Ik ben geen christus meer, jij bent geen hoer’ |
Het spel van witte man, p. 60 |
‘Het spel van witte man en zwarte vrouw’ |
|
|
Gedichten, 8, p. 69-71
De witte meidoorns sneeuwden op de wallen, p. 69 |
We dwaalden samen door het huis Sonate, p. 69 |
Vernietigen, bevestigen. Scheld haar verrot, p. 69 |
Roerend klinkt boven mij: ik heb je lief, p. 70 |
Toegegeven: ik heb te hoog geprezen, p. 70 |
Het blauwe bange kind nam ik op schoot, p. 70 |
Een kind raakt aan, geen moeder noemt dat, p. 71 |
Kunstwerk: ‘Een ijzeren pin sloeg ik de hemel in’ p. 71 |
Ergernis: ‘De wandelaar wordt vastgelegd’ p. 71 |
|
|
|
GEERDS, Koos
Mandaat, 11-12, p. 36-41
| ‘Jij was een beeld. En dat speelde’ p. 36 |
I. | ‘Jij bent Mandaat, maar doodzonden’ p. 36 |
II. | ‘Jij mag opnieuw je sporen trekken’ p. 37 |
| ‘Een vogel heeft een stijl van landen’ p. 37 |
| ‘Verdrijf je tegenzin door beide handen’ p. 37 |
| ‘Denk de formule ‘behoeftig en zeer arm’ p. 37 |
III. | ‘Wij moeten steeds de wetten repeteren.’ p. 38 |
| ‘Mandaat, wij leven in een wereld,’ p. 38 |
| ‘Beschouw jezelf niet als begeesterd object’ p. 38 |
IV. | ‘Ik geef je nu het thema op: mens of atoom.’ p. 39 |
| ‘Luister naar mij, Mandaat.’ p. 39 |
| ‘De tijd is kort, ga zonder omhaal’ p. 39 |
V. | ‘Misschien moet dit het keerpunt zijn’ p. 40 |
| ‘Verspil geen tijd aan marginalia, Mandaat.’ p. 41 |
VI. | ‘Breng nu je houding in beginpositie.’ p. 41 |
|
|
|
GERLACH, Eva
SlachtGa naar voetnoot3, 1, p. 20-25
1. | ‘“Dit is mijn mond met tanden,’ p. 20 |
2. | ‘De spinster rekt hen uit.’ p. 21 |
|
|
| |
| |
3. | ‘Tijd werkt zich om hun vingers,’ p. 22 |
4. | ‘De plaats is ruim en licht’ p. 23 |
5. | ‘Ik heb het mes geslepen’ p. 24 |
6. | ‘“Dood zet mij op een kier,’ p. 25 |
|
|
|
GROOTENDORST, Sander
Verdwaald, 5, p. 43-46
‘ik probeerde verdwaald te zijn’ |
|
|
|
HELMAN, Albert
Oudmexicaanse dichtkunst. Inl.Ga naar voetnoot4 & vert.: A. Helman, 8, p. 73-76; 77-84
[Anonieme gedichten], p. 77- 83 |
Leven is lijden, Vita brevis; Dichters; Vertelkunst, p. 77; 78; 79 |
Het lied; De dageraad, De avondschemering; Voorouders, p. 80; 81; 82 |
Lied door een vorst ter herinnering aan vorsten gezongen, p. 83 |
Netzahualc'oyotl (1418-1472), Vergankelijkheid, p. 84 |
Totquihu'atzin Macuinhuitz, Heer van Tlacopan van 1487 tot 1519, Zelfaanprijzing, p. 84 |
|
|
|
HOKKE, Dana
Bui, 6, p. 9
‘Theater! Ik zat in de zon’ |
|
|
|
HONINGH, Chris
Hercules' eclips, 6, p. 18-19
Peloponnesos: ‘In die dagen verschoot je steeds van kleur’ p. 18 |
Charoon: ‘Naderhand verstond hij pas wat in’ p. 19 |
|
|
|
JANSMA, Esther
Gedichten, 4, p. 60-61
Papier maché: ‘Ik ben de grote recyclingmachine’ p. 60 |
Oud jaar: ‘Haar gezicht grijpt eten als een vuist’ p. 61 |
Het NRC-gebouw: ‘Met teksten, bleke beelden,’ p. 61 |
|
|
Gedichten, 6, p. 8-9
In februari: ‘Het is niet koud, het regent niet. Ik groei;’ p. 8 |
In de achtertuin: ‘Ik leerde al vroeg te verdwijnen;’ p. 8 |
Wie schrijft, overdrijft: ‘Ik schrijf; ik houd mezelf ziek, omdat’ p. 9 |
|
|
|
KORTEWEG, Anton
Vier kwatrijnen, 1, p. 84
‘Wie iets begrijpen wil, die moet het haten’ |
‘Je zingt in slaap. Ik moet je daarbij helpen.’ |
‘Ik handel met wat van ons overbleef’ |
‘Die uit de dag de nacht in is gewankeld,’ |
|
|
Zes kwatrijnen, 3, p. 43-44
‘Straatorgelpop. Als zij aan 't draaien slaat,’ p. 43 |
‘Hoe kan ik nog langer met je bestaan?’ p. 43 |
‘Ijsmuts op. Langs de Vliet. Aldaar twee zwanen’ p. 43 |
‘Ik moest de Hema in. Voor vruchtentaart.’ p. 43 |
‘Het is geen vogel. Enkel latjes en papier.’ p. 44 |
‘O, ver van me vandaan eens aan’ p. 44 |
|
|
| |
| |
Zes kwatrijnen, 8, p. 49-50
‘Het wil mij maar aan niets ontbreken.’ p. 49 |
‘Leven - doorgaans komt het me ongelegen.’ p. 49 |
‘Ik was er, vrees ik, weer eens erg aan toe.’ p. 49 |
‘Wie onbereikbaar is, moet maar verdwijnen,’ p. 49 |
‘Harder word je, je wortelt dieper, krijgt meer takken.’ p. 50 |
‘Toch hou ik er niet van, Marianne. Zelfs als’ p. 50 |
|
|
|
KOTTMAN, Petra
Twee gedichten, 1, p. 44-45
Lopende band: ‘Ze zegt: “Ik laat mijn haar knippen vanavond”’ |
Bezoek: ‘Eén bank, twee stoelen en een tafel hurken’ p. 45 |
|
|
Avond, 5, p. 58-59
1. | Snelweg: ‘Dit is het mooiste licht: wanneer het licht verdwijnt,’ p. 58 |
2. | Opname: ‘Vervlogen is de geur van Sunlight afwassop’ p. 58 |
3. | Kant noch wal: ‘Metalen lint dat strak staat op het landschap.’ p. 59 |
4. | Refrein: ‘De waarheid en het licht zijn nauw verbonden.’ p. 59 |
|
|
Andante ma non troppo, 6, p. 61
‘Het voorspel eindigt met een stille trom’ |
|
|
|
LAMERIKS, Jacques
Gedichten, 4, p. 41-45
Esthetica: ‘Honend, dacht ik, maar het kon ook blozend zijn,’ p. 41 |
Vader: ‘Rond de torenramen van mijn flat’ p. 42 |
Initiatie: ‘In december werd hij zeven, dus de opvoedkunde riep.’ p. 42 |
Sportherinnering: ‘De korte pijpjes’ p. 43 |
Liefde is sepia: ‘Ommuurde speelplaats bij de kleuterschool,’ p. 44 |
Doodmoe: ‘Graag had ik een vagina gehad,’ p. 44 |
Slaap: ‘Mijn rug is ongeschikt voor pikhouweel en marmerzaag.’ p. 45 |
Vloedgolf: ‘Vannacht bij duizenden de winkels ingekwakt’ p. 45 |
|
|
|
MARKESTEIJN, Casper
Buurman, 6, p. 71
‘Hij jaagt geen doel meer na. Verzorgt het slechts’ |
|
|
|
NIEUWENHUIS, Ans
Burengerucht, 11-12, p. 79
‘In de bovenwoning start de buurman’ |
|
|
|
RAWIE, Jean-Pierre
Drie vertalingenGa naar voetnoot5, 5, p. 60-61
Lupercio Leonardo de Argensola, ‘Ik dien, Don Juan, beslist voorop te stellen’, ‘Als het dan toch moet zijn dat ik weer zwicht’, p. 61 |
Tomas de Iriarte, ‘Geen regel heb ik gisteren geschreven,’ p. 61 |
|
|
Gedichten, 8, p. 19-20
Deadline: ‘Ik ondervond het sterven aan den lijve’ p. 19 |
Nachtlokaal: ‘Ik zit verscholen onder mijn gelijken’ p. 20 |
|
|
| |
| |
ROY van ZUYDEWIJN, H.J. de
Polyphemische kwatrijnen, 2, p. 46-48
‘Wat vredig leek: een ooi die jongen voedt,’ p. 46 |
‘Laat die hier huist, in dit van melk en mest’ p. 46 |
‘Geen graad afwijkend van mijn levensloop’ p. 46 |
‘Hem metend met mijn dwerggestalte die’ p. 47 |
‘Net opgestaan en uit zijn roes ontwaakt’ p. 47 |
‘Wat kan ik doen dan mij er aan te wennen’ p. 47 |
‘Soms, in zijn halfslaap, stoot hij klanken uit’ p. 47 |
‘Nog liever dood voor hond en gier gegooid’ p. 48 |
‘Zwaar ronkend stoot zijn mond een monoloog’ p. 48 |
‘Roept ook mijn naam de wraak van goden af, -’ p. 48 |
‘Wie ook als ik nu, zich niet kan beletten’ p. 48 |
|
|
|
SCHOUTEN, Rob
Vier gedichten, 1, p. 40-43
Hoofd: ‘Was ik, om te beginnen, hoofd der werkelijkheid’ p. 40 |
On a pea: ‘Last night once more I lay upon the pea’ p. 41 |
Drs Faustus: ‘Een vrije dag, zijn ziel onder de arm,’ p. 42 |
Last: ‘Volgens Montaigne maakt het niet veel uit’ p. 42 |
|
|
Drie masturbatiegedichten. Vert.: R. Schouten, 11-12, p. 104-105
Théophile Gautier, ‘Gelijk een Engelse soldatenjas’ p. 105 |
J. Kennedy, Onan's alleenspraak, p. 105 |
Théophile de Viau, Sonnet: ‘ach dames, uitvindsters van de manier’ p. 104 |
|
|
Aardige honden. Kwatrijnen, 2, p. 49-56 - Met ill. (portfolio): Carolein Smit
‘Sterren, ik zit ook maar omhoog’ p. 49 |
‘Baasje was lekker maar nu moeten’ p. 50 |
‘Aaien en dan het lieve kwijl’ p. 51 |
‘Een egel als u het mij vraagt.’ p. 52 |
‘Ook pikbroeken beminnen honden.’ p. 53 |
‘Dobermann eet vorstin, of korft’ p. 54 |
‘En nu met de eerste minister’ p. 55 |
‘Ook Mopsje is een mensenvriend’ p. 56 |
|
|
|
SCHUCHART, Max
De gunst der goden, 7, p. 66
‘Zij die zich in de gunst der goden’ |
|
|
|
STARKENBURG, Ilse
Gedichten, 4, p. 50-51
Schiermonnikoog: ‘het eiland rondlopen’ p. 50 |
‘het waait en de witte aap’ p. 51 |
|
|
|
VELTMAN, Martin
Zes quintijnen, 3, p. 66-67
Kurhaus: Laat mij alleen dineren. Half verscholen.’ p. 66 |
Lange Voorhout: ‘Ik houd wel van de laan, en de kantoren’ p. 66 |
Denneweg: ‘Als in een film ligt alles overhoop:’ p. 67 |
Dam: ‘Hij is een jaar of tien. Lenig bewegend’ p. 67 |
Achterhoek: ‘De boerenjongen slentert langs de wallen’ p. 67 |
Leeuwarden: ‘De jongen heeft haar smalle hand genomen.’ p. 67 |
|
|
|
VOSSEN, René
Nachlass, 8, p. 68
‘Het regent en ik heb mijn paraplu vergeten,’ |
|
|
| |
| |
VRANKEN, Laurens
Schoppevrouw, 2, p. 77
‘In de herberg waar men woorden spaart’ |
|
|
|
VROOMKONING, Victor
Gedichten, 6, p. 82-83
Ouders: ‘Ze niet troosten, niet even’ p. 82 |
December: ‘Zondagmiddag halfdrie. Zij heeft ineens iets’ p. 83 |
|
|
|
WARMENHOVEN, Kristien
Michail Koezmin, Gedichten 1906-1929. Vert. & aantekening: K. Warmenhoven, 6, 32-43; 44 - Met prtn.
‘Op het middaguur moet ik ontstaan zijn,’ p. 33 |
‘Wanneer ik 's ochtends van huis ga,’ p. 33 |
‘Als ik een veldheer uit de oudheid was,’ p. 33 |
‘Wat een regen!’ p. 34 |
‘Ik heb de stad teruggezien waar ik geboren ben’ p. 34-35 |
‘Drie keer heb ik oog in oog met hem gestaan.’ p. 36-37 |
‘Als de zon morgen wil schijnen,’ p. 38 |
Muze; ‘Er is een vreemde stilte die ons’ p. 39 |
‘Mijn ziel, ik kan dit leed niet dulden,’ p. 40 |
De Fujiyama in een schoteltje; ‘Decemberkou in een lucht vol roze’, p. 40; 41 |
De eerste slag; Jij, p. 41-42; 43 |
|
|
|
WEELY, Hans van
Gedichten, 4, p. 28-30
Grote mensenGa naar voetnoot6: ‘Ze trapten op wat ik bewaren wilde:’ p. 28 |
Witje: ‘Ze liep de smalle paden van de overmoed’ p. 29 |
Moortje: ‘Hij die niemand deed verliezen’ p. 29 |
Hobbeltje: ‘Hij liet z'n tanden zien’ p. 29 |
Anoniem: ‘De ogen dicht en terug’ p. 30 |
Snuffie: ‘Alsof de dood niet zwaar valt’ p. 30 |
Tinus: ‘Toen hij dan toch gevallen was,’ p. 30 |
|
|
|
WIJNBERG, Nachoem M.
Gedichten, 11-12, p. 55-56
Arrival: ‘Maria Callas klimt zonder bril voor haar ogen’ p. 55 |
Het paard: ‘Een rechtvaardig man kwam op een paard aan.’ p. 56 |
|
|
|
WILLIGENBURG, Hans van
‘Een potje binnenkomst in eigen kamer’, 8, p. 72 |
|
|
WINKLER, Kees
Gedichten, 6, p. 20
Vut: ‘Ik hervatte het studentenleven’ |
Demobilisatie: Zoals een soldaat na de oorlog thuiskomt’ |
|
|
|
ZWAAL, B.
Gedichten, 7, p. 18-21
‘verrassend suf en’ p. 18 |
‘warmte van het bos’ p. 18 |
|
|
| |
| |
‘antwoordde me niet, keek me aan, waarbij de ogen’ p. 19 |
‘duin doe ik de zee, toe’ p. 20 |
‘fors vertoont zich de stengel’ p. 20 |
‘het orgelland’ p. 21 |
|
|
| |
II. Proza
AUGUSTIN, Elisabeth
Het patroon. Een verspeelde kans [Memoires], 7, p. 11-17 |
|
|
BENDERSON, Bruce
Stations of the cross, p. 46-50 |
|
|
BLOCH, Don
|
|
BRESSER, Hilde de
Droef, 4, p. 71-74 |
|
Ionassis village, 11-12, p. 75-78 |
|
|
BRUYN, E.B. de
[Autobiografische verhalen]
De Prinsenkade, 1, p. 61-75 |
De middagen met Kaatje, 2, p. 78-89 |
Twee handdrukken [o.a. van Mussert]Ga naar voetnoot7, 3, p. 68-82 |
Madame Serpette of een klein snoeimes, 5, p. 75-79 |
Een oeroud middel van bestaan, 6, p. 62-71 |
Dertien cent, 7, p. 67-80 |
D-day in Marokko, 8, p. 2-9 |
|
|
|
ENT, Henk van der
Het leven zelf, 11-12, p. 89-103 |
|
|
HEMMERECHTS, Kristien
|
|
HOENJET, Hans
De intocht van Lisa, 4, p. 52-59 |
|
|
HOUDIJK, Jaap
Tegen de draad, 1, p. 85-94 |
|
|
JANSEN, Marijke
Luis Vilela, Toen ik acht was. Vert.: M. Jansen, 11-12, p. 58-62 |
|
|
JONG, Trude de
Een zondag in De Pijp, 3, p. 17-42 |
|
|
KOCH, Herman
Red ons, Maria Montanelli, 7, p. 22-30 |
|
| |
| |
KOLK, Geert van der
De club van Murphy, 6, p. 84-97 |
|
De drie vrijheidsstrijders, 8, p. 31-35 |
|
|
LOTICHIUS, Erik
|
|
MORRIËN, Adriaan
|
|
OMBRE, Ellen
Vruchtbaar land, 6, p. 97-98 |
|
Reis, 7, p. 53-57 |
|
|
PEEREBOOM, J.J.
|
|
ROMIJN MEIJER, Henk
In het geweer, 11-12, p. 2-22 |
|
|
ROOY, Jan de
De Bugatti's van mijn moeder, 3, p. 83-87 |
|
Kiss my shoes, 5, p. 33-38 |
|
|
SCHOUTEN, Rob
De onmogelijke Pravda, 4, p. 62-70 |
|
Roommates, 11-12, p. 42-54 |
|
|
SIEGEL, Klaus
Gottfried Benn, Hersenen. Uit: Rönne-cyclus. Inl. & vert.: K. Siegel, 11-12, p. 106-107; 108-112 |
|
|
STEEGHERF
|
|
TOLEDO, Alice
|
|
WARMENHOVEN, Kristien
Olga Freidenburg, Dagboeknotities 1941-1944. Inl.Ga naar voetnoot10 & vert.: K. Warmenhoven, 4, p. 11-13; 13-27 |
|
|
WOLFERT, Marianne
Misschien kan ik ze verven, 6, p. 57-61 |
|
| |
| |
| |
IV. Kritische bijdragen
BELJON, J.J.
De open ogen van Mechu Gomez-Martin, 8, p. 36-48 - Met portfolio, p. 37-48 |
|
|
BLOEMEN, Yolande
Svevo als kleine, nerveuze delinquent, 1, p. 15-19
Over Italo Svevo's brieven |
|
|
|
BORSTLAP, JOHN
Het postmodernisme en de nieuwe muziek, 4, p. 75-84 |
|
|
GOLÜKE, Guido
Moerasnotities. In de voetsporen van [V.S.]Naipauls Biswas, 2, p. 57-76 - Met afbn.
Een reis doorheen Trinidad op grond van diens Een huis voor meneer Biswas en Miguel Street en de ontmoeting met Naipauls zuster |
|
|
|
HARTKAMP, Martin
De overlevende, 5, p. 65-69 - Met facs.
Analyse van Simon Vestdijks gedicht uit 1942 (Verz. gedichten, II, p. 163) |
|
|
|
HELMAN, Albert
Herinneringen aan Melle, 11-12, p. 125-132 |
|
|
KEMPEN, Michiel van
De knagers en de knabbelaars. Klein Surinaams supplement op ‘Boekenpest’ van Boudewijn Büch, 11-12, p. 133-140
Eigen ervaringen met boeken in Suriname, bedreigd door het klimaat en ongedierte |
|
|
|
KRALT, P.
Kunst als verkenning. Over het werk van Frans Kellendonk, 11-12, p. 113-125 |
|
|
LOCK, Graham
Controverse over ‘Die Zauberflöte’ [Mozarts laatste opera], 7, p. 41-47 |
|
|
MARQUART SCHOLZ, Antonine
‘Ondanks alles’ - Twee klassieke Zweedse science-fiction werken, 1, p. 2-14
Karin Boye, Kallocain (1940), p. 4-8 |
Harry Martinson, Aniara (1956), p. 8-11 |
Tevens over Jevgenij Zamjatin, Wij, en de echo ervan in P. Bordewijks Blokken (p. 4) en over Isaac Asimov, The end of eternity (1955) |
|
|
|
MEIJSING, Geerten
Hardress Waller, 6, p. 44-58 - Met portfolio, p. 45-56 |
|
|
MENKVELD, Erik
‘Eenvoud, beste jongen’. Zeven brieven uit de correspondentie tussen A. Roland Holst, R.N. Roland Holst en H. Roland Holst-van der Schalk, 8, p. 21-30
Prepublikatie uit de geplande complete uitgave |
|
|
| |
| |
MEULENKAMP, Wim
De god van ‘Little Sparta’: over Ian Hamilton Finlay, de Follies War en andere onkiese zaken, 3, p. 45-63 - Met portfolio, p. 49-56
Met antwoord van Sue Finlay en Ian Hamilton Finlay aan Maatstaf, opgenomen in rubriek: Plastic zak, 8, p. 94-95 |
|
|
|
MEYERS, Jan
Als door een spiegel in een duistere rede of de muizen van Van Gogh, 4, p. 2-10
Over Vincent van Gogh in Engeland (1873-1874 en april 1876-dec. 1877) |
|
|
|
NATHAN, Leonard
These two things are one: the work of Herlinde Spahir, 5, p. 47-57 - Met portfolio, p. 49-56 |
|
|
PORTNOY, Ethel
What happened to Scott Neary, 4, p. 31-40 - Met portfolio, p. 33-40 |
|
Hieron Pessers, 11-12, p. 80-88 - Met portfolio, p. 81-88 |
|
|
PRICK, Harry G.M.
‘Oude diep verzonken dagen’ / P.C. Boutens, Lodewijk van Deyssel en A.C. Moennoz in april 1900 te Voorschoten, 3, p. 2-16 -Met facs. |
|
‘Hoe gaan dees donkre dagen langs mij heen’ / Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe na de dood van Willem Kloos [31-3-1938], 11-12, p. 23-33
Over De Nieuwe Gids en Alfred A. Haighton; Lodewijk van Deyssel en Jan Lodewijk Pierson, zoon van Allard Pierson; de vriendschap Lodewijk van Deyssel/Jeanne Kloos; het literair werk van Jeannes zuster, Jacqueline, onder de naam Eline van Stuwe, en Van Deyssels beoordeling in De Nieuwe Gids (1942, 6, [p. 407-424] |
|
|
|
RUITER, L.J. de
Een vriendschap. Herinneringen aan A. Roland Holst en die met hem verbonden waren (fragment), 8, p. 10-18
Bert Bakker, Jacques Bloem, Lucebert, Willem Schulte Nordholt en Prinses Beatrix |
|
|
|
SCHOUTEN, Rob
Poëzierubriek, 7, p. 81-86
Robert Anker, Nieuwe veters |
Arjen Duinker, Rode oever |
Rogi Wieg, De zee heeft geen manieren |
Met een inleiding over de hedendaagse poëzie en de critici Jaap Goedegebuure, Arthur Lava, Ad Zuiderent, Joost Zwagerman |
|
|
|
SIZOO, Hans
Een bevredigende ordening van motieven. De stillevens van Jan van Tongeren, 1, p. 46-58 - Met prt.; portfolio, p. 49-56 |
|
|
STAPERT, F.L.
V. Kamenski, Een leven met Majakowski. Inl.Ga naar voetnoot11 & vert.: F.L. Stapert, 11-12, p. 141; 142-150 |
|
| |
| |
STRATEN, Hans van
Uiterst links in Leiden, 4, p. 84-85
Correctie op Léon Hanssen, Dilettanten in de genialiteit (XXX, V, 1987, 11-12 = Brieven-special, p. 93-112) m.b.t. Literis Sacrum en de politiek |
|
|
Léautauds laatste maîtresse, 6, p. 2-7 - Met ill.: Rachel Baes
Over A.M. Stols, het tijdschrift Columbus, de Franse literatuur en Rachel Baes (1913-1983); haar Trois entretiens avec Paul Léautaud à Fontenay-aux-Roses (1949, gedrukt in 19 ex.); in Léautauds Journal littéraire is zij Rebecca - een naamswijziging aangebracht door Maria Dormoy die de uitgave van het Journal bezorgde -; haar vriendschap met en verering voor Joris van Severen |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Herzen, Toergenjev en Dostojevski, 7, p. 2-10
Hoofdstuk uit: Herzen in gesprek met zichzelf. Een studie van de memoires ‘Feiten en gedachten’ van Alexander I. Herzen |
|
|
|
TROMP, Bart
Haalt de PvdA het jaar 2000?, 2, p. 2-11
Aangevulde tekst van een lezing in De Balie te Amsterdam op 11-10-87 |
|
|
Een jaar in de opera, 11-12, p. 63-64
Overzicht van het 2de seizoen in het Muziektheater te Amsterdam, met Jan van Vlijmen, en beoordeling |
|
|
|
VENANCIO, Fernando
Ondankbare virtuozen. Het proza in Portugal in de jaren zeventig en tachtig, 6, p. 72-83 - Met prtn.
Typering van de toestand sinds 1974, na een halve eeuw censuur (p. 72-77) o.a. over: |
Nuno Bragança, Directa, p. 75-76 |
Antonio Lobo Antunes, p. 77 |
José Saramango, p. 77-79 |
Jorge de Sena, Sinaïs de fago, p. 75-76 |
|
|
|
WARMENHOVEN, Kristien
Michail Koezmin: een vergeten dichterschap, 6, p. 21-31 - Zie ook: Poëzie |
|
|
WILLEMSEN, August
Het Rio de Janeiro van Machado de Assis in foto's van Sérgio Zalis, 7, p. 31-40 |
- Met portfolio, p. 33-40 |
|
| |
V. Illustratie
Mendes, Maria, 4, p. 27, 51, 59, 74; 8, p. 30, 35, 50, 52, 76; 11-12, p. 62, 78, 103, 112 |
| |
| |
| |
Bijzonder nummer
Autobiografieën
(nr. 9-10, 256 p.) - Met afbn., facs., ill., prtn.
BOTERMAN, Frits
‘Eis heaiton’, zelfportret van Oswald Spengler, p. 229-234 - Correctie, XXXVII, 1989, 1, p. 2
Losse aantekeningen en aforismen uit de onuitgegeven autobiografische fragmenten in het Spengler-archief te München |
|
|
|
BROLSMA, Ulke
‘Die tolle Gräfin’, Franziska zu Reventlow, p. 173-182
Bijnaam van Franziska Gräfin zu Reventlow (1871-1918), die het middelpunt was van alles wat zich rond de eeuwwisseling in München tot de bohème rekende |
|
|
|
CAPPELLEVEEN, Paul van
H.G. Liebentrau, Ago, Inleiding, p. 142-146
Over Peter Herringa (†1987), die schreef onder de pseudoniemen H.G. Liebentrau en Peter Leberecht; met de wordingsgeschiedenis van de opgenomen gedichten: |
|
|
Peter Leberecht, [Blessure], p. 147-148
Caillot: ‘Kraplak is niet voorlevende bedoeld.’ p. 147 |
Avec plusieurs instruments: ‘Het eerste laat ik onbesproken, want’ p. 147 |
Chambre obscure: ‘Een droom vannacht waarin je weer verscheen’ p. 147 |
Croûte: ‘Veel doodgaan is een bloederige zaak’ p. 148 |
|
|
H.G. Liebentrau, Ago. (Vijf tuingedichten voor Ian Hamilton & Luc Finlay), p. 149-150
1. | ‘Wanneer ik in de mooiste tuinen dwaal’ p. 149 |
2. | ‘Chiodonoxa uit mijn kindertijd’ p. 149 |
3. | ‘Protea van mijn halfvolwassenheid,’ p. 149 |
4. | ‘We zullen niet meer reizen in een streek’ p. 150 |
5. | ‘De twijfel is begin van het besef’ p. 150 |
|
|
H.G. Liebentrau, [Gedichten], p. 151-152
Trio voor Harry Prick, p. 151 |
Clarinetto: ‘Peter, Pierrot, Pierino? Weet ik veel’ |
Flute: ‘Ik ben geen dichter van het meerdistrict.’ |
Hautbois: ‘Pierre l' Englouti hield niet van schril geluid.’ |
Herdenking voor PK (= Pierre Kemp), voor Harry Prick, p. 152 |
‘Herfst van getrouwe bomen, in de zon’ |
|
|
|
ESTER, Hans
Theodor Fontanes kinderjaren in Swinemünde aan de Oostzee, p. 88-96
Overeenkomsten tussen de roman Effi Briest (1895) en Meine Kinderjahre (1893?) |
|
|
Kügelgen: een loutere geest in een roerige tijd, p. 221-228
Wilhelm von Kügelgen (1802-1867), schilder en tekenaar, auteur van Jugenderinnerungen eines alten Mannes (over de jaren 1802-1820) |
|
|
|
HART, Maarten 't
Muzikale memoires, p. 97-106
Een overzicht, met als slotzin: ‘Strikt genomen bestaan er maar zes indrukwekkende autobiografieën van komponisten: de Memoires van Berlioz, de Lebenserinnerungen van Louis Spohr, Mein Leben van Richard Wagner, Orgue, musette et bourdon van Gagnebin, de autobiografie van Prokofjev en Getuigenis van Sjostakowitsj’ |
|
|
| |
| |
HEUMAKERS, Arnold
Een homme de lettres in de Franse Revolutie: de ‘Mémoires’ van Jean-Baptiste Louvet de Couvray (1760-1797), p. 15-22 |
|
|
IPEMA, Jan
Ernst Jünger als autobiograaf. Illusie en werkelijkheid in de dagboeken uit de eerste wereldoorlog en in de reisdagboeken, p. 240-248 |
|
|
JONG, Mels de
Parijs als décor van Léautauds leven, p. 107-109 - Met portfolio, p. 110-114 |
|
|
MAAS, Top
Op reis en toch thuis. De reisverhalen van Marcellus Emants als autobiografisch materiaal, 50-60 |
|
|
MEULENKAMP, Wim & VEEN, Bert van
‘War Paris nicht schön?’: vier visies op een kleine excursie, p. 235-239
Nl. van Albert Speer, Arno Breker, Hermann Giesler en Hans Baur die Hitler vergezelden op een autorit door de verlaten straten van Parijs eind juni 1940 |
|
|
|
MORRIËN, Adriaan
Een kooi van woorden (autobiografisch fragment), p. 123-128 |
|
|
PEEREBOOM, J.J.
Delen van [Edward] Gibbon [1737-1794], p. 198-205
Memoirs of my life and writings, uitg. door Lord Sheffield in 1796 |
|
|
|
PORTNOY, Ethel
‘Mijn vrouw is verzot op God geworden’ - de autobiografie van Bahini Bai, heilige en dichteres van de Maharashtra [ca. 1628-1700], p. 153-164
Een keuze (p. 156-162) in vertaling via de Engelse vertaling door Justin E. Abbott, verschenen in 1929 |
|
|
|
PRICK, Harry G.M.
‘Ik zocht bedwelming in een tranenroes’: Over de bundel ‘Morgenrood’ van Hélène Swarth, p. 61-87
Bundel door haarzelf samengesteld n.a.v. haar 70ste verjaardag (1929) |
|
|
|
RIJKENS, Leo
Kan men eigenlijk wel een autobiografie schrijven?, p. 217-220
‘Over de problemen die zich bij het schrijven van een autobiografie in casu mijn eigen autobiografie voordoen’ (p. 217) |
|
|
|
SCHILDERS, Ed
Gedroomde levens, p. 248-254
‘Er is geen leugenachtiger genre dan de erotische autobiografie’ (p. 248), met verwijzing naar Frank Harris, My life and my loves en diens biografie door Philippa Pullar |
|
|
|
SIEGEL, Klaus
Franz Grillparzers ‘Selbstbiographie’ of ‘what's in a name?’ p. 42-49
Hij heeft zich in de novelle ‘Der arme Spielmann’ ‘anders bloot durven geven dan in al zijn dagboeken en autobiografie bij elkaar’ |
|
|
| |
| |
SPIGT, P.
Schrijvers over zichzelf, p. 115-122
Georg Misch (1878-1965), Geschichte der Autobiographie. 8 Teile verschenen tussen 1907 en 1969 |
|
|
|
STEVENS, Herman
Van vader op zoon. De autobiografie van Osbert Sitwell, p. 211-216
Left hand, right hand. 5 vol. (1944-1948; 1975, herdr.) |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Autobiografie of antibiografie? Een dialoog [met een Russische vriend], p. 3-14
Komen ter sprake: Boris Pasternak, Vrijgeleide; Ossip Mandelsjtam, De Egyptische postzegel; Vkadimir Nabokovs drie autobiografieën |
|
|
|
TOORN, Willem van
‘En mijn geluk op te offeren voor dat van iemand anders’. Over Alma Mahler-Werfel, ‘Mijn leven’, p. 169-172
Voor aanvulling op ‘Mein Leben’ zie: Bendt W. Wessling, Alma, Gefährtin von Gustav Mahler, Oskar Kokoschka, Walter Gropius, Franz Werfel (1983) |
|
|
|
WESTER, Rudi
De autobiografieën van Jef Last, p. 164-169 |
|
|
WESTERINK, Karin & MEULENKAMP, Wim
De autobiografieën van [de schilders] Benjamin Robert Haydon (1786-1846) en William Etty (1787-1849), p. 23-42 - Met ill. |
|
|
WESTSTEIJN, Willem G.
John Cowper Powys: Autobiography [1934; 1967, tweede dr.], p. 207-210 |
|
|
WOLF, Ruth
Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis. Metamorfoses en spiegelingen in Goethe ‘Dichtung und Wahrheit’, p. 183-197 |
|
|
-
voetnoot2
- Met analyse van het zesde gedicht door W.D. Snodgrass (p. 53-58)
-
voetnoot3
- Eerdere versie o.d.t. De kooi (Amstelveen, Amo, 1987), in beperkte oplage
-
voetnoot5
- Het eerste gedicht kan ook van Bartolomé Leonardo de Argensola zijn
-
voetnoot7
- Met beeld van de jaren '30, de joden / Mussen & de NSB
-
voetnoot9
- O.t.: In the Sparrow Hills, The Antioch review, XXXIX, 1981, 2
-
voetnoot11
- ‘Eerherstel voor het Russische Futurisme anno 1915’
|