| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie: Jaap Goedegebuure, Geert van Oorschot
Redaktiesecretariaat: Tirade, Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
Jrg. XXIII, 10 nummers (nrs. 242 - 251), 704 pp.
nr. 250 = Jeroen Brouwers, De nieuwe Revisor
| |
I. Poëzie
BUDDINGH', C.
Drie gedichten, 248-249, pp. 490-492
Aan de vooravond: ‘En toen, vielen plotseling als manna’ p. 490 |
Twee jongetjes: ‘Twee jongetjes van dertien in een serre’ p. 491 |
Top Naeff: ‘Top Naeff was mijn beroemdste stadgenote’ p. 492 |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Twaalf gedichten, 244, pp. 130-141
St.-Ives, kerkhofje: ‘Op dit kerkhof lijkt de dood zelfs op haar beurt gestorven’ p. 130 |
Pull: ‘Onlangs vond ik de zwarte pull waarin ik, zeer groen’ p. 131 |
Voor Hil: ‘Vooraan in mijn tuin vertellen rozen’ p. 132 |
Toekomst: ‘Weggaan. En terugkomen’ p. 133 |
St.-Ives, 10 uur: ‘Dit licht heeft meer schakeringen en minder witten’ p. 134 |
Middelheim: ‘Alles is voorbij. Dit is wat was’ p. 135 |
‘Avond in de Hérault. Thijmgeuren dobberen zwaar’ p. 136 |
‘De dingen die voorbij zijn, blijven rustig verderleven’ p. 137’ |
‘Weemoed is een foto van voor 20 jaar’ p. 138 |
‘Ik hou van jou. Hou jij van wat niet kan’ p. 139 |
‘Ik kom nog even bij jou liggen’ p. 140 |
‘Ik loop een dochter op mijn arm te sussen’ p. 141 |
|
|
|
DELPEUT, Peter
Vier gedichten, 245-246, pp. 275-278
Trane: ‘Niet lang geleden ontmoette ik John Coltrane’ p. 275 |
Lissabon, Hotel de ville: ‘Deze ochtend nog arriveerde Fernando Pessoa in Lissabon’ p. 276 |
HoopGa naar voetnoot1: ‘Een goede vriend zegt voor mij: Er is geen hoop’ p. 277 |
GGa naar voetnoot2: ‘Vannacht stond G. plots voor me, naakt tot op het bot’ p. 278 |
|
|
OchtendGa naar voetnoot3, 248-249, pp. 446-448
1. | ‘Ik zou kunnen schrijven’ p. 446 |
2. | ‘Ik zou ook niet’ pp. 447 |
3. | ‘Tenslotte’ p. 448 |
|
|
| |
| |
FONDSE, Marko
Zes gedichten, 243, pp. 83-88
En gij, kunt gij?Ga naar voetnoot1: ‘Ik kliederde van 't aldagsleven’ p. 83 |
Jevgeni Abramovitsj Baratynski, De dwaas en het kristal. Uit: Winterloof, p. 84 |
...Che discendono dal ciela, di rado càpitano (Naar P. Pancrazi): ‘Volschone |
knaap die door het straattumult’ p. 85 |
ArezzoGa naar voetnoot2: ‘Het oude stadje waar hij uitstapt’ p. 86 |
GrondnatGa naar voetnoot3, p. 87
1. | ‘Een onderhouden put’ |
2. | ‘Lang onder blaren onder modder woelt de wel’ |
|
Lepus timidus: ‘Die altijd wordt gejaagd’ p. 88 |
|
|
Autumni speculum, 244, pp. 172-180
Autumni speculumGa naar voetnoot4, pp. 172-177
1. | ‘Laat het niet sterven’ pp. 172-173 |
2. | ‘Het rapper lengen van schaduw’ p. 174 |
3. | ‘Had ik dat jaar iets gewonnen?’ p. 175 |
4. | ‘Een andere, tulen herfst’ p. 176 |
5. | ‘Heeft je stem gezwegen’ p. 177 |
|
Vecnye sputniki (Eeuwige reisgezellen): ‘Naar den geest - het ijzeren rantsoen’ p. 178 |
Januari in de Bijlmer: ‘Leeg de polder en ontroostbaar’ p. 179 |
WederkeerGa naar voetnoot5: ‘Wat ik vreugde waande was geen vriend’ p. 180 |
|
|
|
HAFT, Lloyd
Drie gedichten, 243, pp. 99-101
Kalaharizonsondergang: ‘Ieder naar zijn soort’ p. 99 |
Dwergboom: ‘Zijn wortels zoeken niet meer’ p. 100 |
Katwijk: ‘Hoofd gebogen’ p. 101 |
|
|
|
KOENEGRACHT, Frank
Drie gedichten, 245-246, pp. 200-204
Anekdote, pp. 200-201
1. | ‘Hij lachte nooit. Soms, als iets’ p. 200 |
2. | ‘Vanuit de bedden steeg’ p. 201 |
3. | ‘Moet men tegen tranen vechten of ervoor’ p. 202 |
|
Laatste droom: ‘Ik heb je weer gezien bij V & D’ p. 203 |
Hoe maak ik vrienden en goede relaties: ‘Herken het, als hij zijn kin zo'n beetje’ p. 204 |
|
|
|
LEEFLANG, Ed
Pinguins, 251, pp. 644-651
‘Lang heb ik niet over haar durven schrijven’ p. 644 |
‘Er is een kind in mijn leven’ p. 645 |
‘De eerste maanden reden we naar’ p. 646 |
‘O lieve dochter, de geschiedenis’ p. 647 |
|
|
| |
| |
‘De muizen komen weer lepig binnen’ p. 648 |
‘Al verder levend zie ik me haar meer’ p. 649 |
‘Hebben we teveel voor haar gedacht’ p. 650 |
‘De vader van de baby Constantijn, wat hem’ p. 651 |
|
|
|
LEENHOUWERS, Martien
De blauwe reiger (Ardea cinerea)Ga naar voetnoot1, 242, pp. 37-39
Roep: ‘Geen vogel zwijgt’ p. 37 |
Jacht: ‘Het oog strak op de prooi’ p. 37 |
Spiegelbeeld: ‘Hij draagt zijn vleugels’ p. 37 |
Vangst: ‘Blauw in de nek; zilver in de bek’ p. 38 |
Nest: ‘De snavel scherper dan het licht’ p. 38 |
Kroost: ‘Zijn jongen lijken groot’ p. 38 |
Spanwijdte: ‘Doodstil staat hij stil dood’ p. 39 |
Vlucht: ‘In de sekonden van zijn vlucht’ p. 39 |
Dood: ‘Je ziet hem altijd groter’ p. 39 |
|
|
|
MELISSEN, Sipko
Vijf gedichten, 245-246, pp. 266-270
Epitaaf: ‘wat jij eens was’ p. 266 |
Stille zaterdag: ‘het regent nu en dat betekent niets’ p. 267 |
Le monde: ‘jij bent in de stad’ p. 268 |
Gezicht over de Amstel vanaf de Blauwbrug te Amsterdam: ‘Op de rivier schuift’ p. 269 |
Lucas van Leyden (1494-1533): ‘toen hij voelde dat zijn einde kwam’ p. 270 |
|
|
|
SMALLEGANGE, Gerrit
Acht gedichtenGa naar voetnoot2, 242, pp. 2-9
‘Het najaar vlaagt met treurnis door de parken’ p. 2 |
‘Novembermiddaglicht. En in de tuin chrysanten’ p. 3 |
‘De haven toegevroren’ p. 4 |
‘Ik heb de hele zomer door bemind’ p. 5 |
‘Zacht glom de avond in mijn grijze ruiten’ p. 6 |
Brief: ‘Ik vraag u niet uw lot met mij te delen’ p. 7 |
Voorjaar: ‘Een vrouw hangt wasgoed aan de lijn’ p. 8 |
Mijn laatste versGa naar voetnoot3: ‘Nu ben ik oud en ook het dichten moe’ p. 9 |
|
|
|
SCHOUTEN, Rob
Drie gedichten, 242, pp. 54-56
Dagdroom: ‘Ze groeien onverstoorbaar uit de plomp’ p. 54 |
Hoogtezon: ‘Voel vandaag dat hemellichaam toch eens aan den lijve!’ p. 55 |
Pique-dame: ‘De heren hebben haar met fruit en brood’ p. 56 |
|
|
Drie gedichten, 251, pp. 671-673
Fast zu keck (naar Max Reger): ‘Ontdek dit rank en ragfijn ogend meisje’ p. 671 |
Ländler (Naar Ländler opus 171 no 5 van Franz Schubert): ‘Natuurlijk is het moois weer eens onzegbaar’ p. 672 |
In Abrahams schoot (Naar Five variants of ‘Dives and Lazarus’ van Ralph Vaughan Williams): ‘De aarde ging hiervoor tot op de bodem’ p. 673 |
|
|
| |
| |
VROMAN, Leo
|
|
WAARSENBURG, Hans van de
Avondlandschap III, 245-246, pp. 211-215
‘Beeld dat optrekt in de ochtend, stamelend’ |
|
|
| |
II. Proza
ALBERTS, A.
Utrechtse herinneringen, 245-246, pp. 271-274; 247, pp. 322-324; 248-249, pp. 479-484 |
|
|
BUISMAN, Jantien
Er is maar één God, 242, pp. 24-36 |
|
|
GOSLINGA, C.C.
De trinitaria, 248-249, pp. 493-521 |
|
|
HART, Maarten 't
Henoch, 245-246, pp. 216-241 |
|
|
JONG, Theo de
Monster zonder waarde, 247, pp. 332-345 |
|
|
KOOLHAAS, A.
|
|
RUBINSTEIN, Renate
Een man uit Singapore, 244, pp. 162-171 |
|
|
SCHAGEN, J.C. van
Drie lotjes, 247, pp. 367-370
Stippel, pp. 367-368 |
Oude heer, pp. 368-370 |
Uitverkorene, p. 370 |
|
|
|
VERSTEGEN, Judicus
Bruine eieren, 251, pp. 697-704 |
|
| |
| |
| |
IV. Kritische bijdragen
BITTREMIEUX, Clem
Arthur van Schendel en Jan van Nijlen, Brieven uit de oorlogsjaren, 251, pp. 652-668
Mededeling van de brieven (22 jan. 1941-15 okt. 1945) met toelichtingen en Verantwoording (pp. 668-670) |
|
|
|
BROUWERS, Jeroen
Kladboek IV, 242, pp. 40-53
‘...In de hoop dat hij een brood zal schijten. Pierre Spaninks en de gosssipschrijverij’ |
Over de Mulisch-kritiek en inz. die van P. Spaninks |
|
|
Het (p)ikje van meneer van TolGa naar voetnoot3, 244, pp. 187-191
Reactie op D. van Tol, De kinnissine van Jeroen Brouwers (244, pp. 184-187) |
|
|
|
COHEN, H.F.
De Kadts Indische jaren, 244, pp. 181-183
J. de Kadt, Jaren die dubbel tellen. Politieke herinneringen uit mijn ‘Indische’ jaren |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Een heel hevig niets, 247, pp. 371-387
Commentaar bij het artikel van Armand van Assche, M. Vasalis: de psychische wereld van haar gedichten (in: Ons Erfdeel, XXII, 1979, 2, pp. 207-214) en bij Rein Bloems recensie van Rutger Koplands Al die mooie beloften (Vrij Nederland, 31.3.1979) |
|
|
|
ENDT, Enno
Een briefwisseling van Nescio: herkenning en misverstand, 248-249, pp. 402-440
Mededeling van de briefwisseling Nescio / Agnes Maas-van der Moer (1919-1920) met commentaar en Een nabeschouwing (pp. 429-438). Met een Nawoord over Agnes Maas-van der Moer, door haar echtgenoot (pp. 439-440). Op pp. 441-442 staat het gedicht ‘'t Is laat in de nacht. Doodstil is 't huis’ van J.A. dèr Mouw, waarnaar Nescio verwijst in zijn correspondentie |
|
|
|
FRANCKEN, Eep
Over Multatuli - niet over MultatuliGa naar voetnoot4, 247, pp. 397-399
J.H.W. Veenstraa, Multatuli als lotgenoot van Du Perron |
|
|
| |
| |
Kousbroek voor en een beetje tegen, 248-249, pp. 522-528
Beschouwingen o.a. over de spelling en de spellingswijzigingen n.a.v. recente of gebundelde (?) artikels van Rudy Kousbroek in zijn De waanzin aan de macht |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Gesignaleerd, 242, pp. 57-64
Over debuten van de laatste jaren, o.a.A. Moonen, Gerrit Jan Zwier, Patrizio Canaponi; over de critici Wam de Moor, Frans de Rover; de kritiek over Jan Siebelink; pp. 57-60 |
Over K.L. Poll, Formules voor een nieuwe moraal, met verwijzing naar uitspraken van K.L. Poll, pp. 60-62 |
Over de criteria die de redactie van Tirade aanlegt bij het beoordelen van literatuur, pp. 62-63 |
Over het verschijnsel van colums of reportages in dag- en weekblad door gerenommeerde auteurs, p. 63 |
N.a.v. de uitdrukking ‘corpi delicti’ in J.F. Vogelaars Raadsels van het rund, p. 64 |
|
|
Gesignaleerd, 243, pp. 126-128
Over de ‘Bestellijst’ van boeken van Spektakel, Kultureel radiotijdschrift |
|
|
De schrijver voor de spiegel, 248-249, pp. 469-478
N.a.v. Oscar de Wit, Met koele obsessie |
Over het autobiografisch schrijven bij Du Perron en bij H. Mulisch, en bij Oscar de Wit zelf en over diens spot met tijdgenoten; over Anthony Mertens' opvatting m.b.t. het autobiografisch schrijven, o.m. in Raster |
|
|
|
HEUMAKERS, Arnold
Het esthetische moment van ‘La Chartreuse de Parme’ [van Stendhal], 247, pp. 346-366 |
|
Stendhal en het optimisme van de ‘Happy Few’, 248-249, pp. 449-466
Over de persoonlijke en politieke achtergronden van Stendhals isolement en de betekenis van de ‘happy few’, & ‘het gewenste selekte publiek, waaraan Stendhal het merendeel van zijn romans heeft opgedragen’ in eigen tijd en in de toekomst |
|
|
|
JONG, Theo de
Dylan is zichzelf door niet zichzelf te zijn, 243, pp. 66-82
| Literaire analyse van Bob Dylans liedjesteksten om te laten zien |
1. | ‘op wat voor manier Dylan een aantal traditionele technieken toepast’, pp. 67-77 |
2. | ‘dat ondanks alle veranderingen het fundamentele karakter van zijn werk, het beschrijven van tegenstellingen, hetzelfde is gebleven, pp. 77-82 |
|
|
|
KADT, J. de
Is dit Gorter?, 242, pp. 10-22
N.a.v. Acht over Gorter. Een reeks beschouwingen over poëzie en politiek, o.r.v. Garmt Stuiveling |
|
|
Iran, olie en hegemonie. Verzet van Amerika?Ga naar voetnoot1, 244, pp. 142-160
|
|
| |
| |
Rosa Luxemburg, een grote figuur, 245-246, pp. 252-265 |
De ware gedaante van de PVDA en de ware verantwoordelijke: Den Uyl, 247, pp. 325-331 |
|
|
LAUXTERMANN, P.F.H.
Schopenhauer herontdekt? 245-246, pp. 279-320
Op een weergave van de hoofdlijnen van de leer van Schopenhauer, ‘een scherpzinnig, aan Locke, Hume en Kant geschoold kennistheoreticus’ en ‘die bovendien over gedegen natuurwetenschappelijke kennis beschikte’ (p. 281) volgt een aanduiding van de tegenstrijdigheden in diens leer, om tenslotte diens ‘blijvende betekenis’ aan te tonen |
|
|
|
MEIJER, Josine W.L.
Socialisme - wat is dat? 243, pp. 89-98
N.a.v. The socialist idea. A reappraisal; referaten van een conferentie aan de Universiteit van Reading (1973), in 1974 heruitgegeven, vermeerderd met drie andere essays, o.r.v. Leszek Kolakowski en Stuart Hampshire. Naast de theorie van Marx komt vooral de praktijk in de zg. socialistische landen ter sprake |
|
|
|
MULDER, A.S.
De tijd en Slauerhoff, 247, pp. 388-396
Over ‘de idee van de tijd’ in Slauerhoffs gedicht ‘Terugkeer’ uit Yoeng Poe Tsjoeng (1930). Tekst van het gedicht (pp. 388-389) |
|
|
|
OORSCHOT, Geert van
Gesignaleerd, 245-246, pp. 242-244
Over het innen van abonnementsgelden..., p. 242 |
Ik probeer mijn pen..., pp. 243-244 |
N.a.v. de Atlas van de Nederlandse Letterkunde samengesteld door Fernand Lodewick en Wam de Moor, uitgegeven door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag |
|
|
|
RESINK, G.J.
Dekkers Minahassa, 248-249, pp. 485-489
Over een reis naar Minahassa waar Douwes Dekker, alias Multatuli, als ambtenaar verbleef |
|
|
|
REVE, Karel van het
Dankwoord bij de uitreiking van de Nijhoffprijs, 8 december 1978, 245-246, pp. 194-199
Over de noodzaak voor een vertaler te ‘vertalen wat er staat’, wat vaak niet gebeurt; met voorbeelden uit een Russische en een Engelse vertaling van Willem Elsschot |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
In memoriam [Wils Huisman], 243, p. 98 |
Russische notities. Aantekeningen van een vertaler, 243, pp. 111-125
1. | De theorie, pp. 111-116 |
2. | De praktijk, pp. 116-125 |
| Problemen van het woord en de woordkeuze, pp. 116-121 |
| Problemen van de zinsbouw, pp. 121-124 |
| Klankwaarde, ritme en muzikaliteit, pp. 124-125 |
|
|
| |
| |
TOL, D. van
De kinnisinne van Jeroen BrouwersGa naar voetnoot1, 244, pp. 184-187
Reactie op Jeroen Brouwers, Met D. van Tol naar de bedriegertjes bij een boekje over zelfmoord (over diens De dood als keuze) in Tirade (XXII, 1978, 239, pp. 485-498) |
|
|
|
VERHEUL, Kees
Negen gedichten van [Anna] Achmatova met een inleiding, 251, pp. 626-643
Met vertaling van gedichten in de tekst |
|
|
|
DOCUMENTEN
Richard Minne/[Nooit gebundeld proza], 245-246, pp. 245-251
Beknopte inleiding tot een optimistische roman, pp. 245-246 |
Afdeling God, pp. 246-247 |
Kwart na zeven, pp. 247-251 |
|
|
| |
Bijzonder nummer
Jeroen Brouwers, De nieuwe Revisor
(nr. 250, pp. 529-621) - Met afbn.
1. | Over de ‘criticus’ Guus Luijters en het web van verkindsing in de Nederlandse literatuur van de jaren zeventig, pp. 530-536 |
2. | Over de ‘volledige bevoegheid’ van Guus Luijters om literaire kritiek te bedrijven, Over de Paroolschool voor kritiek en Guus Luijters' ijverige leerling Wim Sanders, pp. 537-544 |
3. | Over de leesbezetenheid en de literatuurverslaving van Guus Luijters. Over de Loebschool voor bellettristiek en de gezellige huisvriend Olof Baltus. Over het klonendorp Oudesluis, pp. 545-561 |
4. | Over de goedgevulde boekenkast van Guus Luijters, pp. 562-572 |
5. | Over weer andere klonen: Sjoerd Kuyper en Johan Diepstraten. Over Peter Andriesse en zijn fakkel. Opnieuw over het web van verkindsing, pp. 573-587 |
6. | Wederom over de goedgevulde boekenkast van Guus Luijters, thans beschenen door ‘het ochtendrood der epigonen’, pp. 588-602 |
7. | Over de kloon Henk Spaan. Over Guus Luijters' opvolger in Het Parool, de kloon J. van Bezooijen. Over de bloedrode lijn. Over De Nieuwe Revisor, pp. 603-621
Over de jaren zeventig in de literatuur in Nederland ‘het decennium van Guus Luijters en zijn makkertjes’ (p. 530) - ‘Niet is het mijn bedoeling enig tijdschrift te stichten, dat De Nieuwe Revisor zou heten... mij gaat het om de mentaliteit, de ideologische èn kunstzinnige gedachte, die “de Nieuwe Revisor” moet heten’ (p. 621) |
|
-
voetnoot2
- Met als motto: ‘Er is ontroering genoeg in de wereld’ Gerrit Krol
-
voetnoot1
- Voor Paul Hughenholtz - die me weer bij mezelf terugbracht. Gedateerd: (1958-1978)
-
voetnoot4
- Gedateerd: Braceciano 1968 - Amsterdam 1979
-
voetnoot5
- Gedateerd: 24-1-79. Opdracht: Voor Peter Vos
-
voetnoot1
- Gedateerd: Brooklyn, 23 november '78
-
voetnoot1
- Respectievelijk gedateerd: 27 febr. 1979 en Heemstede elf maart 1979
-
voetnoot1
- Respectievelijk gedateerd: 27 febr. 1979 en Heemstede elf maart 1979
|