| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie: G.A. van OorschotGa naar voetnoot1
Redaktie-adres: Herengracht 613, Amsterdam
Jrg. XX, 10 nrs., 682 pp. |
nr. 211: |
januari 1976 |
212: |
februari 1976 |
213: |
maart 1976 = Volkspoëzie van Indonesië |
214: |
april 1976 |
215-216: |
mei-juni 1976 |
217: |
september 1976 |
218: |
oktober 1976 |
219-220: |
november-december 1976 = J. van Oudshoorn 1876-1976 |
| |
I. Poëzie
BLITS, Louise M.
Twee gedichten, 218, 533-534
Boedelscheiding: ‘Een nest van vorig jaar is uit een boom gewaaid’ p. 533 |
Voor mijn dochters: ‘Er zijn geen bomen meer om nesten in te bouwen’ p. 534 |
|
|
|
BüCH, Boudewijn Maria Ignatius
Gedroomde liedjes voor vader & Bernadette, 215-216, pp. 303-308
‘The sailors they're so charming...’: ‘ik droomde met jou’ p. 303 |
‘Every night you've been away’: ‘de brief lag’ p. 304 |
Happy trails: ‘statisch staat zijn’ p. 305 |
Smoke gets in your eyes: ‘treinstel 787’ p. 306 |
‘The clock was in her eyes’: ‘gedicht’ p. 307 |
‘Me I'm waiting so patiently lying on the floor’: ‘je lijfje ligt het vloerkleed’ p. 308 |
|
|
|
GRAAF, Agnes de
Drie gedichten, 214, pp. 217-222
Het jaar van de grauwe gans: ‘de grauwe gans, zegt mijn zusje’ pp. 217-218 |
Maar aan het mes: ‘en ik droomde dat ik dat was’ pp. 219-220 |
Oh oh dat belachelijke bonzen: ‘oh dat belachelijke bonzen van mijn’ pp. 221-222 |
|
|
| |
| |
GRAFTDIJK, Thomas
Vijf gedichten, 211, pp. 26-32
24. | ‘Ik strompel de ronde, van zoom tot zoom’ pp. 26-27 |
25. | ‘Zij haar sweet dream die ik haar gun’ p. 28 |
26. | ‘In de ure van alcoholische dauw, vermorste koffie’ p. 29 |
28. | ‘De molenaarszoon die het griezelen wou leren’ pp. 30-31 |
34. | ‘Wat is gebleven van de ademtocht’ p. 32 |
|
|
|
HAFT, Lloyd
Wallace Stevens, Zes gedichten. Vert.: Lloyd Haft, 215-216, pp. 390-395
The snow man; Of mere being, p. 390; p. 391 |
The green plant; The dwarf, p. 392; p. 393 |
The plain sense of things; Lebensweisheitsspielerei, p. 394; p. 395 |
|
|
|
JONG, Theo de
Zes gedichten, 215-216, pp. 357-360
‘Ik zit op koude kolen en mijn lippen’ p. 357 |
Van lij naar loef: ‘Ik wist niets van nietig. Storm’ p. 357 |
Monoloog van de dokter: ‘In verloren ogenblikken kijk ik’ p. 358 |
Ziek lam: ‘Voor het eerst in zijn leven op zijn zij’ p. 359 |
Zes uur, een oogwenk: ‘Bergkammen drijven op mist’ p. 360 |
Onder de rook van Amsterdam: ‘Zon roest achter horizon’ p. 360 |
|
|
|
KOPLAND, Rutger
G, 218, pp. 496-504
‘G, ik schreef een vers over jouw gezicht’ p. 496 |
‘Ik heb het je toen voorgelezen G’ p. 497 |
‘Als je mij dan eindelijk zou kennen, ik’ p. 498 |
‘Soms was het tussen ons zo gezellig G, als’ p. 499 |
‘Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin’ p. 500 |
‘Het leven met jou, wat was dat voor leven. Nu’ p. 501 |
‘Soms bij het zien, bij het zien van een rij’ p. 502 |
‘Het komt van het koude gras aan de voeten’ p. 503 |
‘Die dagen met jou G, ze smaakten heel hevig’ p. 504 |
|
|
|
KUSTERS, Wiel
Kerkraadse gedichten, 214, pp. 239-240
1. | ‘Voor mij was glück auf’ p. 239 |
2. | ‘Op straat’ p. 239 |
3. | ‘Het tekende hem wel’ p. 240 |
|
|
|
MARUGG, Tip
De morgen loeit weer aan, 215-216, pp. 327-329
|
|
|
MEIJER, Ischa
Alles heb ik nu, 217, p. 461 |
|
|
RESINK, G.J.
Kwatrijnen, 211, pp. 49-50
Oproep tot het ochtendgebed: ‘Een eerste stem roept om het eerstelicht’ p. 49 |
|
|
| |
| |
Volle maan boven overvol Java: ‘Een gulden munt lijkt door een godenhand’ p. 49 |
Optrekje: ‘Geen auto, geen dokter, geen telefoon’ p. 49 |
Multatuli's pukul ampat: ‘Niet enig seizoen maar deze tropische bloem’ p. 49 |
Gedeh: ‘Ik ben met u alleen, o sluimerende vulkaan’ p. 50 |
Bungalow en jungle: ‘Tussen de theetuinen en het oerbos’ p. 51 |
Mozart in Megamendung: ‘Regentijd, regentijd, weer in mineur’ p. 51 |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Laatste gedichten, 217, pp. 404-406
‘Van zijn verleden was veel bijgebleven, p. 404 |
‘Meeuwen zwierden langs zijn ramen’ p. 405 |
‘Languit en starend lag hij na te denken’ p. 406 |
|
|
|
SCHAGEN, J.C. van
Introspectie, 211, pp. 47-48
‘Soms denk ik - je bent een dominee, je hebt je roeping gemist’ |
|
|
Drie gedichten, 214, pp. 257-261
Zelfportret: ‘Hij heet van Schagen’ pp. 257-258 |
Grootvader: ‘Tegen het einde van zijn leven’ p. 259 |
Nette buurt: ‘De avond valt’ pp. 260-261 |
|
|
|
SCHIPPERS, K.
Vijf gedichten, 212, pp. 85-91
Kracht voor Graz: ‘Honderdtwintig mathematici’ pp. 85-87 |
Aankomst uitgesteld: ‘Man loopt door vertrouwde’ p. 88 |
In 't vermiljoen: ‘Was het even blauw? Misschien’ p. 89 |
Kleurbesef door afwezigheid van huid: ‘Voor steek van wesp, inslag granaat’ p. 90 |
Elke dag première: ‘Een pot moet wel gebroken zijn of’ p. 91 |
|
|
|
WIENER, Lodewijk-Henri
Ik zie ik zie wat jij niet ziet, 214, p. 241
‘Toen ik op een middag, in september 1975’ |
|
|
| |
II. Proza
HILLENIUS, Dick
Onze vader die in de Kerkstraat woonde, 214, pp. 262-265 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
ALBERTS, A.
Een lastpak naar het zuidwesten, 214, pp. 242-256
Over de Slag bij Waterloo en de Britse blokkade van de haven Rochefort, waardoor Napoleon niet naar de Verenigde Staten kon vluchten |
|
|
|
COHEN, H.F.
Solzjenitsyn en het Westen, 215-216, pp. 351-356
N.a.v. diens oproepen tot de westelijke wereld ‘van een eigenaardig half-politiek, half-moralistisch karakter’ |
|
|
| |
| |
Het conceptbeginselprogram van de Partij van de Arbeid, 218, pp. 505-516 |
|
|
DEBROT, Cola
Het Venezolaans-Antilliaans antagonisme in de zestiende eeuw, 212, pp. 92-99
Tevens over de picareske poëzie van Lazaro Bejarano |
|
|
|
DONNER, J.H.
Ingezonden brief naar aanleiding van een afschuwelijk misverstand, 217, pp. 470-479 - Met een Naschrift van Jaap Goedegebuure, pp. 480-482
Reactie op Jaap Goedegebuure, Liefdesromans als leesvoer (215-216, pp. 288-302) m.b.t. Harry Mulisch, met een verwijzing naar H. Verhaar, Aantekeningen over literatuurkritiek (215-216, pp. 267-287) |
|
|
|
FAASSEN, Sjoerd van
Vier brieven van Is. Querido en A.M. de Jong over ‘Nu’, 215-216, pp. 361-367
Inleiding (pp. 361-363); brieven van juni en augustus 1928 |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Couperus en de traditie, 211, pp. 51-64
Over diens De berg van licht |
|
|
Marsman en De Kring, 214, pp. 266-274
Over Marsmans reactie (‘Moscou gaat dromen’ in Forum, II, 1933, pp. 157-159, onvolledig opgenomen in het Verzameld Werk) op een lezing van Jef Last over Russische literatuur in de Amsterdamse kunstenaarssociëteit De Kring en op S. Goudsmits lezing over zijn boek Ter bruiloft in een openbare vergadering voor arbeiders. Met de tekst van Marsmans niet verzonden brief aan De Kring (pp. 272-274) |
|
|
Liefdesromans als leesvoer, 215-216, pp. 288-302
Hugo Claus, Het jaar van de kreeft |
Adriaan van der Veen, In liefdesnaam |
Harry Mulisch, Twee vrouwen |
|
|
Verhalen van een nutteloze toeschouwer, 215-216, pp. 377-381
Nicolaas Matsier, Oud-Zuid |
|
|
De camera en de geest van Multatuli of: ik wil gezien worden, 217, pp. 407-411
Over de verfilming van Max Havelaar door Fons Rademakers |
|
|
Zwervend op weg naar het einde, 218, pp. 535-540
Arthur van Schendel, Verzameld werk 1 |
|
|
|
GOMPERTS, H.A.
Gerard (van het) Reve: realist, symbolist, humorist, 215-216, pp. 309-326 |
|
|
HELSLOOT, Kees
Meer lef dan kern, 212, pp. 113-124
Over het werk van J. Bernlef |
|
|
| |
| |
JONGE, A.A. de
Boecharin en de revolutie, 215-216, pp. 330-341
N.a.v. Stephen F. Cohen, Bukharin and the Bolshevik Revolution. A political biography 1888-1938 |
|
|
|
KADT, J. de
Democratie in gevaar. Communismen, socialismen en hun bondgenoten, 211, pp. 33-46
Over de dood van Tsjou En-Lai en de betekenis ervan voor China |
|
|
Sal Tas, betekenis en waarde, 217, pp. 412-428 |
|
|
KUMMER, E. & SPOOR, Ronald
Vijf brieven van Alexander Cohen, 211, pp. 1-25
Uit Parijs (d.d. 15 juni, 30 aug., 15 nov. 1893) en uit Londen (d.d. 9 jan. en 9 april 1894) aan F. Domela Nieuwenhuis |
|
|
|
LIER, Rudolf van
Analecta [aforismen], 215-216, pp. 342-350 |
|
|
MARRES, R.
Multatuli in de ogen van een moderne literatuurbeschouwer, 217, pp. 454-460
|
|
|
MIELEN, Eddy
Brieven van Theo Thijssen aan C.J.A. van Dishoeck.,... overigens is m'n hele leven Fort en weer Fort...’, 212, pp. 66-84
Inleiding (pp. 66-68) en Noten (pp. 83-84). De brieven dateren uit de periode 22 aug. 1914-30 mei 1915 en werden, behalve de laatste twee uit Amsterdam, geschreven te Fort bij Uithoorn |
|
|
|
NIEUWENHUYS, Rob
Brieven over Douwes Dekker en Lebak. Brieven van W. Bergsma aan R.A. van Sandick (1889-1893), 217, pp. 429-453
|
|
|
NUIS, Aad
Poëziekroniek [1], 215-216, pp. 396-402
Chr. J. van Geel, Vluchtige verhuizing, pp. 396-400 |
Boudewijn Büch, Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs, pp. 401-402 |
|
|
Poëziekroniek 2, 217, pp. 462-469
Manuel Kneepkens, Tuin van eetlust, p. 464 |
Hans Tentije, Alles is er, pp. 465-466 |
Anton Korteweg, De stormwind van zijn hand, pp. 466-468 |
Frank Koenegracht, Camping De Vrijheid, pp. 468-469 |
|
|
Poëziekroniek 3, 218, pp. 541-546
Jacques Hamelink, Niemandsgedichten |
|
|
|
PRICK, Harry G.M.
Lodewijk van Deyssel, Over Jan van Nijlen, verzorgd en ingeleid, 212, pp. 100-107
|
|
| |
| |
Inleiding (pp. 100-101); de tekst over Van Nijlens sonnettenreeks Bezoek aan Achterbosch is gedateerd: 6 juli 1950 |
|
|
|
SAMSON, Bert
Boormans ware aard. Over duivelmotieven in [Willem Elsschots] Lijmen/Het been, 218, pp. 517-524 |
|
|
SCHEEPMAKER, W.
Tien stellingen [over Russische dissidenten], 212, pp. 108-112 |
|
|
SCHIPPERS, K.
Brieven van Jan Hanlo, 214, pp. 198-216
Inleiding (pp. 198-200). Brieven aan de Amsterdammer W.A.n.a.v. zijn reactie op Hanlo's vraag in Barbarber (maart 1961) ‘Wanneer ik met een dobbelsteen 10 maal achtereenvolgens de 6 gooi, wat moet ik dan bij de 11e gooi denken?’ |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities, 214, pp. 223-228 |
|
|
VEENSTRA, J.H.W.
Hella Haasse in de computer, 215-216, pp. 382-389
Marc Geerinck, Hella S. Haasses ontmoeting met de computer. Poging tot literair-kritische analyse van De verborgen bron op grond van automatische behandeling van de tekst |
|
|
|
VERHAAR, Herman
Aantekeningen over literatuurkritiek, 215-216, pp. 276-287; 218, pp. 484-495
Over de klachten over het peil van de literaire kritiek in Nederland, de uitslag van de enquete van de Universiteit te Nijmegen ‘De Nederlandse dag- en weekbladkritiek sinds Merlyn’, de mildheid van de kritiek en over de kritiek die hij zou ‘willen’ schrijven; over de reacties van J. Kruithof (Vrij Nederland, 18 sept.) en van Hans van Straten (Utrechts Nieuwsblad, 28 aug.) op het eerste deel van zijn artikel (nl. in nr. 215-216) |
|
|
|
ZONNEVELD, Peter van
Vampirisme in de romantiek, 218, pp. 525-532
Over het vampier-motief bij Goethe, Byron en Pr. Mérimée |
|
|
| |
Bijzondere nummers
Volkspoëzie van Indonesië
(nr. 213, pp. 138-196)
Samenstelling: Rob Nieuwenhuys
Volkspoëzie van Indonesië, pp. 138-140 |
|
Vertaalde gedichten over
schepping, pp. 141-143 |
liefde, pp. 144-148 |
|
| |
| |
spel, pp. 149-151 |
natuur, pp. 152-153 |
slangen, pp. 154-159 |
verzet, pp. 160-163 |
strijd, pp. 164-168 |
gebeden, pp. 169-172 |
ziekte, pp. 173-177 |
dood en sterven, pp. 178-188 |
|
|
Toelichting, pp. 189-196 |
| |
J. van Oudshoorn 1876-1976
(nr. 219-220, pp. 548-682)
Redaktie: G.A. van Oorschot en Wam de Moor |
|
Inleiding: Van Oudshoorns honderdste geboortedag, pp. 548-549 |
|
OUDSHOORN, J. van
Paraphrase, pp. 565-569 - Met een Nawoord van Wam de Moor
Uitgave naar het handschrift; een bibliofiele uitgave verscheen in 1973 |
|
Een schrijver over zichzelf, pp. 587-592
Radiotoespraak van 26 juli 1942; reeds verschenen in Groot Nederland [XL, 1942, pp. 145-149] |
|
Twee reisschetsen, pp. 657-661
1. | Parijs voor wie ervan verstoken blijven, pp. 657-660 |
2. | De ‘Opéra’, pp. 660-661 |
|
|
Met opname van de tekst op het stofomslag van Doolhof der zinnen (1950) van F. Bordewijk: De geschiedenis is uiteindelijk altijd rechtvaardig (pp. 593-594) en van een tekst van Simon Vestdijk: Over de schrijver J. van Oudshoorn. Miskenning, haar oorzaken en verschijningsvormen (pp. 595-597)
BRASSINGA, Anneke
Van Oudshoorn en een einde, pp. 662-665
Over de twee versies van het einde van In memoriam |
|
|
|
DUBOIS, Pierre H.
Van Oudshoorn, Emants en het pessimisme, pp. 598-606 |
|
|
HART, Maarten 't
Het beste aller dingen, pp. 550-564
Over de personages in het werk van Van Oudshoorn |
|
|
|
HERMANS, Willem Frederik
Van Oudshoorn, wat ik me van hem herinner, pp. 607-620
Over zijn bezoek aan Van Oudshoorn op 3 april 1951 |
|
|
| |
| |
MOOR, Wam de
Het oordeel van Forum, pp. 570-586
Over het oordeel van Du Perron (pp. 571-576) en van Ter Braak (pp. 577-584) |
|
|
De vertraagde verschijning van Pinksteren of de zedelijkheid der uitgevers, pp. 636-656 |
|
Van Oudshoorn In memoriam, pp. 667-682 |
|
|
PRICK, Harry G.M.
Een versmaad dichter en een trotse epigoon, pp. 621-635
Over de relatie tussen L. van Deyssel en J. van Oudshoorn |
|
|
|
-
voetnoot1
- Vanaf nummer 215-216 treden Jaap Goedegebuure en Herman Verhaar op als gastredakteuren, naast G.A. van Oorschot
|