De Hollander zoo als 'er wel meer zijn
(1814)–Robert Hendrik Arntzenius– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Toen Elk Oranje boven riep,
En Molitor naar Braband liep,
Dacht ik; zie zoo! nu is 't bekeeken!
En is 'er ergens al gevaar,
De Magt van heel Euroop is klaar,
Waar zoude ik dan mijn hoofd meê breken?
Ik kan dus voortaan, onvervaard,
In 't vreedzaam hoekje van den haard,
Mijn oude pijp Varinas rooken.
En kom ik 's avonds van 't Kantoor,
Dan zie ik zoo de Krant eens door,
Hoe ver ons licht is doorgebroken.
| |
[pagina 7]
| |
Gewis zendt Engeland ons geld:
Het weet toch hoe 't hier is gesteld:
Aan kruid en lood zal 't ons niet faalen.
En, als 't ons Ammunitie zendt,
Dan zal het ook van dat present
Ons wel 't inkomend recht betalen.
De Pruis, wiens hart van ijver brandt
Zal, zonder twijffel, voor ons land,
Zoo wel als voor het zijne, vechten:
Hij weet toch dat bij 't Hollandsch volk
Niet zoo veel met geweer en dolk
Als met de mond valt uit te rechten.
| |
[pagina 8]
| |
De Russen zullen, - dat 's gewis -
Op hoop van onze erkentenis,
Ons in den nood niet laten steken,
Zij denken nog om Moskows wal,
En zullen dus ook Woerdens val,
Op ons verzoek, met één wel wreken.
En Oostenrijk - zoo 'k hoop en bid, -
Neemt vast weêr Braband in bezit,
En sluit, gelijk voorheen, de Schelde;
Maar gunt aan ons den vrijen vaart,
En ons alleen! zoo is het waard
Dat Holland zijnen roem vermelde.
| |
[pagina 9]
| |
De Zweden, Spanje en 't Rhijnverbond,
Die roepen saam uit éénen mond,
‘Laat Holland toch wat ademhalen;
Die goede menschen vordren rust,
Zij hebben tijd, noch kracht, noch lust
Thans, om te vechten of betalen.’
Maar ach! ik zie met ergernis,
Mijn vrienden, 'k had het deerlijk mis.
Begrijp! de Mogendheden vergen,
Dat wij, in d' algemeenen drift,
Ook offren zullen volk en gift:
Wij zwakke, ted're, trage dwergen!!
| |
[pagina 10]
| |
Zij vordren voor hun legestoet
Dat die op onzen grond gevoed
En wel verzorgd wordt in 't passeren.
En als men van betaling meldt,
Dan willen zij dat vreemde geld
Hier in ons land doen accepteren!
Zij vordren, dat, terwijl zij gaan
Om 's Vijands benden te verslaan,
Wij koude en ongemakken lijden -
En - net als ware 't niet met al, -
Den Vijand in zoo meen'gen wal,
Zelf zullen in ons land bestrijden.
| |
[pagina 11]
| |
En dan durft nog onze overheid,
Als of 't 'er ware op toegeleid
Om fiks ons in de beurs te plagen,
Van ons, met ruime en milde hand
Een vrije gift voor 't Vaderland,
En Hollands oude lasten vragen.
Neen zie, dat kwam nu niet te pas!
Men spint geen garen van zulk vlas.
Daar had de Prins voor moeten zorgen,
En maken, dat 'er 't noodig kwam,
- Mits hij het niet van 't onze nam -
Al had hij 't dan ook moeten borgen.
| |
[pagina 12]
| |
Ja! nam hij vreemde krijgsmagt aan
Om daarmede in het veld te gaan,
En zoo den vijand te verpletten;
Ja zelfs, al vroeg hij in het end,
Een voorschot tegen zes percent,
Dat kon ik nog, des noods, verzetten.
Maar nu, het geen hij ons gebiedt,
Deed zelfs de Fransche Keizer niet:
Wat gaan 'er in die Landweer veelen!
En, waar men nu voor vechten moet,
Voor Frankrijk, of voor goed en bloed,
Wat kan dat, bid ik u, mij scheelen?
| |
[pagina 13]
| |
Ik wed dat zelfs in Hamburg niet
Men 't graan zoo zwaar belasten ziet:
En, schoon het daar al wat moog spooken,
Geen Recht op Waag of Rondemaat
Doet daar den handel zoo veel kwaad,
En daar moet toch de haard van rooken.
Ik tracht, als 't langer zoo moet gaan,
Den weg naar Frankrijk in te slaan,
Daar hoeft men niet zoo veel te geven.
En, schikt men zich wat naar de liên,
En kan men lijdlijk alles zien,
Dan kan men daar gemaklijk leven.
| |
[pagina 14]
| |
Ja Vriend! verlaat uw Vaderland!
Gij zijt een man van diep verstand:
'k Eerbiedig uw vernuft en oordeel.
Gij zorgt, terwijl de alarm klok slaat,
Voor 't geen u 't meest ter harte gaat,
Voortreflijk voor uw rust en voordeel!
Ga heen! en neem uw leuningstoel
Japon en muts en ganschen boel
En al', die 't met u eens zijn, mede!
En zoek in Frankrijk naar uw lust
Gemak en overvloed en rust
En vrijheid, veiligheid en vrede!
Januarij 1814.
|
|