| |
| |
| |
Voorbericht.
TEn allen tyden is de verscheidenheid van oordeelen, in de menschen geweest, omtrent zaaken van belang; en het zelve heeft niet weinig, (zo wy een halve een te rug willen zien,) onder voornaame poëeten toegenoomen: en wel byzonder onder de leden van het Kunstgenootschap, bekend by de zinspreuk Nil Volentibus Arduum. En schoon alle de kunstgenooten, niet evenveel part of deel, aan die ongestuimen driften hadden, het is echter tot noch toe op den naam van het Kunstgenootschap gegaan; gelyk als blykt by de Geschaakte Bruid, of Verliefde Reizigers, Blyspel, door J: van Ryndorp, gedrukt in 't jaar 1690. en nu herdruk in 't jaar 1717. voor het Kunstgenootschap, hier boven genoemd, met een voorreden, en een printje toe. Waar op ten eerste zyn afgegaan, verscheidene brieven, aan den Heer Ysbrand Vincent, enz, van dezen inhoud.
Heugd u wel dat myn Meester, de Geschaakte Bruid, Blyspel, had gelaaten in handen van de Heeren, koenderding, en Lingelbach? En toen gy met de Heeren, Rynevelt, Steenhoven, en Pluimer, in hunne plaatzen kwaamt, als Regenten van den Schouburg, dat gy Gerard Schroder, toenmaals Kastelein, hebt gedwongen, het voornoemde Blyspel, noch ongedrukt zynden, aan u ter hand te stellen? Heugd u wel, dat als myn Meester te Brussel speelden, gy hem mondeling, en daar na schriftelyk liet verzoeken, om het zelve spel te laaten drukken, en op den Schouburg, te doen speelen? Het welk myn Meester niet wilden toestaan als vreezende voor bedriegery, gelyk wy kort daar aan bevonden hebben; want hy uw veel- | |
| |
voudig verzoek niet wel kunnende afslaan, heeft eindelyk in den jaare 1689. bewilligt tot het drukken van het zelve Blyspel, onder beloften dat men het zoude laaten als by het hadde gemaakt, en zynen naam daar voor doen zetten, als zynde den geenen die het aan de Amsterdamsche Schouburg had overgegeeven; waar uit genoegzaam blykt, dat gy, noch het Kunstgenootschap, ooit deel of eigendom, aan de Geschaakte Bruid, hebben gehad. Het boek is u ook niet toegestaan als een lid van het Kunstgenootschap, maar als Regent van den Schouburg. Want zo het al eene beschaving vereischte, zoude hy u daar toe niet
verzocht hebben, door dien myn Meester in het byzonder, en wy in het algemeen, wel weeten, wat rang gy in het Kunstgenootschap had, als zynde niet bekwaam om twee regels in een Staatspel te berymen. Doch de beschaving daar in de voorreden, van dezen laatsten druk, zo op geroemd word, waar in bestaat die?
Is het, om dat gy tegens zin, en gedachten op pag: 16, en 57, in den eersten druk eenige verfoeijelyke regels hebt ingevoerd, en in den beginnen met twee paarden doen vertoonen, om den Schouburg op eene onnodige kosten te jaagen? My is ook verzocht om u indachtig te maaken, dat gy voor zes jaaren, myn Meester, (een zyner voornaamste werkjes; genaamt) de Geldzucht, zinnespel, op een onredelyke wyze hebt ontleend, en daar een copy van doen schryven. Gy kunt dat nn mede laaten drukken, als een nieu zinnespel, van het Kunstgenootschap, met een verbetering der misslagen, met privelegie, als recht daar toe hebbende. Nu de cierelyke tytulprinten, en bygevoegde grollen, zullen het wel aan den man helpen. Wy willen wel be kenneu dat wy altoos achting voor de Heeren A: Pels, Meijer, en Tomas Arentz hebben gehad, en dat gy als schaduwen, van deze doorluchtige mannen, alle de berdrukte Tooneelwerken, door een gewaande verbetering in eenen misachting brengt. Des wy de zelve alle voor contrabanden van de kunst houden.
| |
| |
En zo daar een nader bewys van geëist wort, wy zyn in staat om die breder aan te toonen, als mede hoe dat gy aan de Tooneelwerken (met recht genaamd uw buitenbeensche kinderen) zyt gekoomen, gelyk blykt aan de Listige Vryster, voorheen bekend voor de Steiloorige Egbert. Loon naar Werk, voor heen de Verjaagde Kantoorknecht. Ondergang van Eigenbaat, 't geen al de waereld weet dat van Jan Pook is. Phedra en Hipolitus, door den Heer Bracht, zou den zelven weg gegaan hebben, had dien Heer u in het drukken van zyn Speeniet voorgekoomen, enz, wy meenen wel te weeten, dat alle de stukken die in de nieugedrukte voorreden van de Geschaakte Bruid, genoemd en beloofd worden, om in 't licht te koomen, als Zaide, Sertorius, Psyche, Sophonisba, Prachtige Minnaars, tweede deel van de Loogenaar, en de Tong, zinnespel, zyn gevonden in de nalatenschap van wylen den Heer Tomas Arentz. en zo zommige Heeren, haar woord gestand doen willen, dat het Kunstgenootschap al deze voornoemde stukken heeft gekoft voor vierhondert guldens. Wie zal zo doende niet moeten gelooven dat het Kunstgenootschap noch met een grieks kleinood zal verheven worden?
Doch om weder te koomen op de Geschaakte Bruid, verzoekt myn Meester, dat het zelve, zo als het nu gedrukt is, niet uitgegeeven wert, maar dat het geheele voorwerk, bestaande in een half blad, tot aan pag. 1,) als zynde iets dat zyn blyspel niet en raakt) daar afgedaan, en naar zyn zin herdrukt is, of hy zal genoodzaakt zyn, om de belangen daar van aan te toonen, en met een te vraagen, wie dat u de vryheid geeft, om de privelegie van den Schouburg, die voor de eerste druk staat, te veranderen in die van het Kunstgenootschap?
Verblyvende U: E: enz.
Op het afzenden der brieven, van dezen inhoud, zo
| |
| |
aan den voornoemden Heer, als aan den drukker, of uitgeever van de Geschaakte Bruid, is nooit geantwoord, maar de zelve laatste druk spoedig verzonden, en verkoft. Hebben dierhalven goed gedacht den brief in dit voorbericht te plaatzen, om hunne onbeschaamtheden aan te toonen.
Ons is mede niet onbekend, dat de voornoemde kunstgenooten, in den jaare 1670., zich hebben opgewurpen, en zaamen gespannen, om de dichtkunst te handhavenen, en een redenschool op te regten, om de zelve voor een wagenburg en schild te doen verstrekken, waar dat de pylen, van de vervolgers, en verkeerde oordeelen op zouden afstuiten; waar door alle liefhebbers te gemoed zagen, dat'er een grond zou gelegt werden, waar op een Parnassus, of Lustprieel der kunst zou werden geboud, en dat men het Tooneelspel doorluchtiger zoude maaken, dan het ooit was geweest. Maar zo haast het Spookent Weeuwtje, voor de Spookende Juffer, op het Tooneel kwam, nevens de nagerymde Orondates en Statira, wiert het geblankette masker, zeer haast afgerukt, en dit zo genaamde redenschool, genoemd een poëetische Inquisitie, en eene slaafachtige onderzoeking der kunst, om alles wat niet met den regel van dat Consilium over een kwam, te verketteren, als gants onwaardig tot eenig nut. Zy dorsten met een party fransche lappen, en grollen, voorzien met cierelyke voorredeus, opgepronkt, met Grieks, Latyn, enz, alle dichtkunstenaars overstaag steeken, om het oor der onkundige aanschouweren daar door te lokken.
Nu berichten wy de dichtkundige onderzoekers, dat wy Joan Galeasso, dwingeland van Milaanen. Door den Heer Tomas Arentz, een getal van 17 â 18 jaaren in eigendom hebben gehad, en in den jaare 1713. het stuk voor de eerste maale ten Tooneel ge- | |
| |
bragt, en zoude het zelve nooit in druk gegeeven hebben, indien men de Geschaakte Bruid, zo niet had mishandeld. Doch niemant behoeft te denken dat wy wraak en weerwraak speelen; want Joan Galeasso, is ons in eigendom gegeeven, maar niet om te verschaven, en wat op te flikken, waar door het stuk misschien zyn luister zoude verliezen. Des hebben wy om 's mans roem in waarde te houden, van regel tot regel het stuk gelaaten, gelyk hy het ons heeft gegeeven, en laaten zyn naam op het voorhoofd zetten als zynden den Auteur daar van.
Voor dezen tyd zullen wy afscheiden, en noch anderen, die wel wat verdiend hebben, om redenen, begenadigen.
Onder de zinspreuk
Artis Amore Laboramus. |
|