Gedichten. Deel 2
(1685)–Joannis Antonides van der Goes– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Lykoffer Van den Heere Joannes Antonides vander Goes, Arts, en doorluchtig Poëet.
OPindus schaer, Apolloos zaet,
Bestroomt met tranen uwe wangen.
Volgt nu dit lijk met treurgezangen!
O Ystroom! steek in dezen staet
Uw lijktrompet met kromme bochten,
Zoo ver gy uwe horens kromt:
Want zoo uw lof langs 't aertrijk bromt,
Hy heeft uw glorikrans gevlochten.
Klaeg, dat de galm op Pampus stuit,
Dat Stroomgodinnen en Najaden
En Zuiderzee met druk beladen
Weergalmen op uw treurgeluit.
De bleeke doot, wiens dorre handen
De slaef of Vorst niet kan ontvlien,
Heeft woedende zich niet ontzien
Uw' Fenixdichter aen te randen.
Die schelle en weergaloose keel
Waer door uw lof zal eeuwig leven,
Op heilig parkement geschreven,
Valt aen den grafworm nu ten deel.
Ze zal, ô Ystroom, niet meer zingen
Uwe outheit en uw edel bloet,
Wat koopkasteelen van uw vloet
De wijde werreltkringh omringen.
Nog speelt zijnGa naar voetnoot* Vrebazuin in 't oor
| |
[pagina 41]
| |
Van veel doorstralende verstanden,
Als Mars de moortdolk uyt zijn handen,
Laet vallen voor het vredekoor.
Bellone rammelt aen de boeyen
Ze quetst haer eyge lêen en hooft,
Haer bloedtoorts is nu uytgedooft.
Sy stoort geen slaep met stale roeyen.
Antonides, ô Vondels zoon!
Hoe wel gelijkt gy uwen Vader
In geest, als uyt een zelvige ader!
Naest hem komt u de lauwerkroon.
Uw vaerzen geven wisse blijken,
En volgen Vondels vasten tret,
Die nimmermeer van Pallas wet
Uyt onvermogentheyt bezwijken.
Gy giet uw drift als vrou natuur
Veranderlijk in alle vormen,
En zingt van dondrende oorlogstormen,
Van onweerbuy, orkaen en vuur,
Verschrikkelijk voor yders ooren:
Gelijk Virgijl zijn snaren dringt
Wanneer hy van Eneas zingt
Vervolgt door Junoos wraek en toren:
Of geeft den hemel lenteweer,
Soo vloeyt uw zang, gelijk de droppen
Van honigdau langs rozeknoppen
Afrollen op de kruyden neer.
Gy zongt met onbezweke kragten.
Gy wiert noyt van een vrient gestoort,
Maer queelde in sijn geselschap voort
Met schrand're en hemelsche gedagten:
Als Naso met een vluggen swier
En klaerder geest, als fakkelligten,
Voor onrijm vloeyende gedichten,
| |
[pagina 42]
| |
Uytstortte op glat gewijt papier.
Hoe treffen ons de noodlotslagen!
De Neerlandsche Orfeus stort in 't graf.
Der digtren tempel dreunt'er af.
Wie zal Apolloos koor nu schragen?
Help, Vollenhoven! help, ô Brand!
'T zal op Oudaen en Bake, leunen.
Hoog straten zal het ondersteunen,
Zoo blijft dat pronktoneel in stand.
Antonides! gy zijt in 't bloeyen
In 't graf gestort, maer niet geheel.
Uw schrandre geest en beste deel
Zal alle nijt te boven groeyen.
K. van Bracht.
|
|