Gedichten. Deel 2(1685)–Joannis Antonides van der Goes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 295] [p. 295] Tiende Liergezang, Van Q. Hor: In zijn Toezangen. Op Mevius. Hy wenscht hem onweer en schipbreuk. Mala soluta Navis exit alite. TEr quader uur verlaet het schip de ree Dat Mevius, die schantvlek, voert op zee. O Zuidewint, beroer weerzijts d'onstuime baren! Het oosten breke riem en kabels onder 't varen, En rukkeze in de golven overboort. De Noordewint verhef zich op mijn woort, Gelijk hy d'eiken schud op hoge heuveltransen. Geen aengenaem gestarnt' verleen hem 's nachts haer glansen, Tot dolle Orion plompe in d'oceaen. Zoo moet' de zee voor hem niet stiller gaen Als voor het overschot der zukkelende Greeken, Toen Pallas razerny, van Trojen afgeweeken, Haer krachten spilde op godloze Ajax kiel. Wat angst volgt uw matroozen op de hiel! Hoe dootsch en bleek zult gy besterven om de kaken, En deerlijk kermen om Jupijn uw vrient te maken, Die gy te meer verbittert door uw be, Wanneer de boezem der ïoonsche zee Afgrijslijk ruisschende op 't gedruisch der westewinden, Uw omgezolde kiel zal breken en ontbinden. [pagina 296] [p. 296] Indien dan uw verzopen ingewant, Den duiker kan verzaden op het strant, Zal ik een geilen bok en lam met zwarte vachten, Aen 't buldrende onweer en de zeeorkaenen slachten. Vorige Volgende